...

Er bestaan verschillende soorten hoortoestellen (afbeelding 1): · Achter-het-oor- en luidspreker-in-het-oor-hoortoestellen (AHO- en LIHO-toestellen), waarbij de luidspreker ofwel in het hoorapparaat zelf zit, ofwel in het oor. · In-het-oor-toestellen (IHO-toestellen), waaronder de 'hearables'. "IHO-hoortoestellen hebben voordelen op vlak van storende windruis en telefoneren met een vaste lijn, maar niet iedereen komt in aanmerking voor de onzichtbare IHO-hoortoestellen", waarschuwt Jolien Desmet. "Zeker als er een krachtige oplossing nodig is bij matig of ernstig gehoorverlies, geven AHO-toestellen vaak betere resultaten. Ook voor mensen met een licht gehoorverlies zijn de IHO-toestellen niet altijd een werkbare oplossing. Bij hen kan het geluid tijdens het eten bijvoorbeeld storend blijken, omdat de microfoon in het oor zit. Bij mensen die veel zweten of met veel oorsmeer is een IHO-toestel ook geen optimale oplossing." Bijna alle types hoortoestellen bestaan tegenwoordig in een oplaadbare versie. Sommige toestellen beschikken bovendien over een bluetooth-functie, zodat koppelen met diverse apparaten mogelijk is en het geluid van de mobiele telefoon of de televisie rechtstreeks door het hoorapparaat ontvangen wordt. Via de app van het hoortoestel kan men bovendien de instellingen wijzigen: de geluidssterkte aanpassen en versterkte spraak selecteren met minder achtergrondgeluid. De proefperiode met een hoortoestel kan van start gaan zodra de persoon over een voorschrift van de NKO-arts beschikt. Verschillende tussentijdse evaluaties met (spraak)audiometrie en REM-metingen vinden plaats. Bij REM-metingen (Real Ear Measurement) meet de audicien het geluid dat het hoortoestel voortbrengt op niveau van het trommelvlies. Indien nodig, worden verschillende types hoortoestellen met elkaar vergeleken. "Vooral als de voorkeur van de persoon a priori uitgaat naar de onzichtbare IHO-toestellen, laten we hen toch eens een LIHO-toestel testen, om er zeker van te zijn dat ze de juiste beslissing nemen", aldus Jolien Desmet. "Ten slotte wordt een eindtest uitgevoerd, die niet alleen de adequaatheid van het hoortoestel een laatste keer evalueert, maar ook belangrijk is om de tussenkomst van het Riziv te verkrijgen. Ten slotte wordt de factuur opgesteld. In de prijs moet normaal gezien vijf jaar opvolging begrepen zijn. In ons centrum geven we de persoon een halfjaarlijkse afspraak voor controle. Jaarlijks wordt ook het gehoor getest." Bij mensen die met optimaal aangepaste apparatuur toch last blijven hebben met het verstaan van de spraak, kan de audicien tips geven om te liplezen of zich ten opzichte van een gesprekspartner optimaal te positioneren. Hoortraining door een logopedist of via een app is een andere optie. Er bestaat een Riziv-tussenkomst voor logopedie vanaf een gehoorverlies > 40 dB HL. Soms gaat het gehoor van een persoon met een hoortoestel na verloop van jaren zo sterk achteruit dat een hoortoestel onvoldoende wordt. Vanaf 70 dB HL gehoorverlies aan het beste oor komen mensen in aanmerking voor een cochleair implantaat. "Het is belangrijk mensen die deze drempel benaderen regelmatig te testen en hen op de hoogte te brengen van het bestaan en de mogelijkheden van een cochleair implantaat", zegt Jolien Desmet. Mensen met een cochleair implantaat blijven aan de andere zijde meestal een hoortoestel dragen. Het oor blijft op deze manier gestimuleerd. Bovendien is de klank voortgebracht door een cochleair implantaat vaak scherper dan die van een hoortoestel, zodat bijvoorbeeld muziek beluisteren prettiger is als er via het andere oor nog akoestisch geluid binnenkomt. Bij patiënten met geleidingsgehoorverlies, en dus goede beengeleidingsdrempels, is het plaatsen van een beengeleidingshoortoestel een optie. Daarbij wordt een schroefje in het bot achter het oor aangebracht, waarop men via een kliksysteem een beengeleidingshoortoestel kan plaatsen. Het hoortoestel zet geluiden om in trillingen, die zodoende rechtstreeks de cochlea bereiken. Om het effect van het systeem te beoordelen, legt men eerst een proefperiode in, waarbij het toestel met een elastische band tegen de schedel wordt aangebracht. Er bestaan ook modellen die met een magneet worden bevestigd. Daarbij wordt een magnetisch plaatje in het bot achter het oor geplaatst. Ten slotte zijn er varianten waarbij het vibrerende deel onder de huid wordt aangebracht. Deze varianten bieden een discreter resultaat, maar worden momenteel nog niet terugbetaald. Hoortoestellen werken goed over een afstand van 1,5 tot 2 meter. Over grotere afstanden blijft het verstaan van de spraak vaak moeilijk, zeker in groep. Verschillende hoorhulpmiddelen kunnen een nuttige aanvulling vormen bij het hoortoestel: microfoons, trillende of flitsende wekkers, deurbelversterkers, ... Deze apparaten zijn 's nachts extra nuttig, als de persoon zijn hoortoestel niet draagt. Ook hier zijn er mogelijkheden voor tussenkomst in de aankoopprijs, in de werksfeer (via de VDAB, zowel voor loontrekkenden als voor zelfstandigen), in de privésfeer (via het VAPH, aanvraag moet ingediend worden voor de leeftijd van 65 jaar) of op school (via AGODI). Het World Report on Hearing geeft aan dat de weerslag van gehoorverlies op iemands welzijn niet alleen te maken heeft met de ernst en het type gehoorverlies of met de beschikbaarheid van doeltreffende interventies, maar ook met de mate waarin de omgeving inpikt op de behoeften van de slechthorende. Dat impliceert onder andere dat men presbyacusis niet wegzet als een leeftijdsgebonden verschijnsel waarmee de persoon zonder meer moet leren leven. Er is intussen wel wat literatuur over de rol van de huisarts bij het begeleiden van personen met gehoorverlies. Eén van de belangrijke conclusies die daaruit naar voren komen, is dat zeer weinig doorverwijzingen voor gehoorverlies via de huisarts plaatsvinden, hoewel huisartsen zich bewust zijn van de verhoogde prevalentie van gehoorverlies in de oudere populatie. Huisartsen blijken soms de weerslag van gehoorverlies op het welzijn van oudere mensen te onderschatten. Soms weten ze niet naar wie door te verwijzen. Nochtans blijkt uit onderzoek dat aanmoediging door de huisarts één van de belangrijkste factoren is die mensen ertoe bewegen hun gehoor te laten testen. Het is belangrijk zo snel mogelijk in te grijpen bij gehoorverlies: hoe langer men wacht, hoe moeilijker het wordt om met een hoortoestel een goed resultaat te bereiken. Hoe jonger de patiënten hoe minder zwaar het gehoorverlies, hoe eenvoudiger de aanpassing meestal gaat. De hersenen zijn nog veel plastischer en storende geluiden worden gemakkelijker genegeerd. Als de huisarts merkt dat de patiënt hem niet altijd verstaat, is het dus zaak dit ter sprake te brengen: hoe belangrijk is het gehoorverlies voor de patiënt? Zoals hoger gezegd, kan men indien nodig de patiënt motiveren door de kwalijke gevolgen van slechthorendheid te belichten. Geruststellend kan ook zijn dat een gehoortest niet bindend is: wijst de test op gehoorverlies, dan kan men uitkijken naar een hoortoestel. Respectvol en empathisch luisteren naar de patiënt is fundamenteel, onder andere in verband met de vrees voor stigmatisering bij het dragen van een hoorapparaat. Mensen zijn soms terughoudend tegenover hoortoestellen, omdat kennissen hen over een ongunstige ervaring verteld hebben. Informatie over de technische mogelijkheden van recente hoortoestellen kan hier helpen. Bovendien kan het geruststellend werken als men meedeelt dat audiciens minstens drie jaar opleiding genoten hebben. Veel mensen schatten hun gehoorverlies minder ernstig in dan het is. Vaak wordt het eerst door de omgeving opgemerkt. Aanwijzingen voor slechthorendheid bij een patiënt zijn niet alleen het slecht verstaan van de spraak, maar zitten ook soms in de lichaamstaal: de patiënt plaatst zijn hand achter zijn oorschelp, draait zijn hoofd, of gaat er tijdens het gesprek vermoeid uitzien. Een andere aanwijzing is tinnitus, die zeker een belletje moet doen rinkelen als men merkt dat de patiënt moeite heeft om het gesprek te verstaan. In een meer technisch register somt de literatuur de taken van de huisarts als volgt op: · Het onderscheid maken tussen acuut en chronisch gehoorverlies. · Preventief optreden in geval van lawaai-geïnduceerd gehoorverlies. Het dragen van gehoorbescherming kan aanbevolen worden, maar het is raadzaam de oren niet te overbeschermen: het permanent dragen van een geluidswerende hoofdtelefoon of oordoppen in een omgeving met normaal achtergrondgeluid kan oren overgevoelig maken. · Ondersteunende rol als de aanpassing van hoortoestellen nodig is. · Als mediator optreden tussen de hoortoesteldrager, de NKO-arts en de audicien (te beginnen met doorverwijzing). Voor doorverwijzing is een goede kennis van het lokale zorglandschap belangrijk, incluis de tinnitustherapeuten (psychologen, audiologen) en logopedisten gespecialiseerd in gehoortraining. Tinnitus is meestal gerelateerd aan gehoorverlies, maar kan ook ontstaan naar aanleiding van nekklachten en kaakklachten (na aanbrengen van een nieuw gebit). Daarom is het ook goed te weten welke kinesitherapeuten dit kunnen behandelen. Als de persoon eenmaal zijn hoorapparaat draagt, kan de huisarts hem het best steunen door naar de resultaten te informeren en hem aan te bevelen het hoorapparaat te dragen in alle situaties. Voor de toekomstige/potentiële hoortoesteldrager is het belangrijk een audicien te vinden met wie het klikt. Als het contact niet helemaal naar wens verloopt, is het aangewezen een andere audicien te contacteren. Het is raadzaam de audicien te vragen of hij REM-metingen doet, op de hoogte is over de criteria voor cochleair implantaat en daarvoor kan doorverwijzen en of het mogelijk is verschillende apparaten te vergelijken. De hoortoesteldrager moet erop bedacht zijn dat een proefperiode van een maand te kort kan zijn om een hoortoestel goed aan te passen. Indien nodig, kunnen een partner of kinderen meegaan naar de audicien om eventueel te helpen bij het in gebruik nemen van hoortoestel en app.