"Bijna 11.000 artsen factureren aan onze gezondheidszorg jaarlijks meer dan wat de premier verdient", schreef De Standaard eind augustus. Prof. em. Jan De Maeseneer geeft een voorzet voor een breed maatschappelijk debat over dit onderwerp.
Het artikel in De Standaard heeft een belangrijk debat weer aangezwengeld. Het gaat over de vraag: hoe betaal je artsen op een correcte, transparante en sociaal rechtvaardige manier?
Een steeds weerkerende vaststelling in dit debat is dat het quasi onmogelijk blijkt om een zicht te krijgen op het netto besteedbaar inkomen van een arts. Dit blijft merkwaardig voor een beroepsgroep die (bijna uitsluitend) met publieke middelen wordt betaald.
De onduidelijkheid van de beschikbare informatie, leidt ook tot 'kort-door-de-bocht' conclusies: het besluit in De Standaard dat 10% van de huisartsen voor meer dan 250.000 euro terugbetalingen bij het RIZIV laten noteren, klopt wellicht niet. Het gaat meer dan waarschijnlijk om 5%. De stijgingen in 2021 en 2022 zijn conjuncturele artefacten veroorzaakt door covidterugbetalingen.
Even belangrijk
Het debat over de inkomsten van artsen, roept belangrijke vragen op: zijn er bijvoorbeeld redenen waarom een huisarts niet ongeveer evenveel zou mogen verdienen als een specialist? Is het belangrijkste niet dat ze goed samenwerken?
Het algemene doel is het zo gezond mogelijk houden van burgers en huisartsen zijn daarin - voor wat betreft de medische activiteit - even belangrijk als specialisten. In Noorwegen zijn huisartsen en specialisten zoals cardiologen in vaste dienst, en krijgen ze een gelijkaardige verloning. Want als een huisarts in een afgelegen dorp of op een eiland de symptomen van een nakend acuut myocardinfarct niet herkent en geen alarm slaat, dan heb je ook niks aan de expertise van de cardioloog in het ziekenhuis van een centrumstad.
Eigen complexiteit
Elke specialisatie heeft haar eigen complexiteit. Voor de huisarts gaat het over de vroegtijdige herkenning van symptomen van ernstige aandoeningen ("pluis of niet-pluis"), de langdurige begeleiding van chronisch zieken en de verantwoordelijkheid voor een populatie. Voor de chirurg zijn er de technische complexiteit (bij een delicate operatie), de emotionele complexiteit (een suïcidale psychiatrische patiënt) of de diagnostische complexiteit (een geneticus die een zeldzame aandoening opspoort).
Moet de ene discipline daarom vele keren meer verdienen dan de andere? Een geriater die verantwoordelijk is voor de levenskwaliteit van een tachtigplusser die aan vier, vijf aandoeningen lijdt, is die minder belangrijk? Dat specialisten (iets) langer studeren wil toch niet zeggen dat ze daarna rijkelijker moeten vergoed worden?
Huisartsen en specialisten hebben vandaag tijdens hun opleiding een beter statuut, en worden veel beter betaald en omkaderd dan vroeger. Dit statuut kan nog verder aangepast - dan hoef je dat later tijdens de actieve loopbaan niet te 'compenseren'. Gelukkig wordt in ons land de opleiding van specialisten en huisartsen gefinancierd door de overheid. Zij moeten dus niet, zoals in de Verenigde Staten, zelf honderdduizenden dollars betalen voor hun opleiding (vaak via langlopende leningen).
Beperkte middelen
Omdat de middelen van de samenleving beperkt zijn, is het verdedigbaar dat de inkomens van artsen ook een grens hebben. De 'premiernorm' is misschien niet het beste symbool, maar een vorm van begrenzing is maatschappelijk verdedigbaar, gekoppeld aan een terugdringen van de inkomensverschillen tussen de specialismen van een verhouding van een op zes of acht (zoals vandaag), naar een op twee of tweeënhalf (zoals in de VS, waar de meest verdienende specialist, de orthopedist, 2,4 keer meer verdient dan de minst verdienende, de pediater).
De werkzaamheden rond de herijking van de nomenclatuur zullen onder andere voor het drastisch terugdringen van deze inkomensverschillen moeten zorgen, willen we het systeem duurzaam houden.
Artsen moeten een goed inkomen hebben, maar het hoeven geen supergrootverdieners te zijn zoals een klein groepje voetballers of CEO's van multinationals (die niet met publieke middelen betaald worden).
Dit debat is ook relevant in het kader van de toenemende zorgnood. Tussen 2030 en 2060 worden de babyboomers oud, en gaan we een nooit geziene vergrijzingsgolf met bijbehorende zorgbehoeften tegemoet.
Ten slotte nog dit: er zijn steeds meer artsen die zelf zouden kiezen om in vaste loondienst te werken. Vooral jongeren staan daar meer voor open. Het zou goed zijn als alle ziekenhuizen aan jonge specialisten de mogelijkheid van loondienst zouden aanbieden.
Het artikel in De Standaard heeft een belangrijk debat weer aangezwengeld. Het gaat over de vraag: hoe betaal je artsen op een correcte, transparante en sociaal rechtvaardige manier? Een steeds weerkerende vaststelling in dit debat is dat het quasi onmogelijk blijkt om een zicht te krijgen op het netto besteedbaar inkomen van een arts. Dit blijft merkwaardig voor een beroepsgroep die (bijna uitsluitend) met publieke middelen wordt betaald. De onduidelijkheid van de beschikbare informatie, leidt ook tot 'kort-door-de-bocht' conclusies: het besluit in De Standaard dat 10% van de huisartsen voor meer dan 250.000 euro terugbetalingen bij het RIZIV laten noteren, klopt wellicht niet. Het gaat meer dan waarschijnlijk om 5%. De stijgingen in 2021 en 2022 zijn conjuncturele artefacten veroorzaakt door covidterugbetalingen. Het debat over de inkomsten van artsen, roept belangrijke vragen op: zijn er bijvoorbeeld redenen waarom een huisarts niet ongeveer evenveel zou mogen verdienen als een specialist? Is het belangrijkste niet dat ze goed samenwerken? Het algemene doel is het zo gezond mogelijk houden van burgers en huisartsen zijn daarin - voor wat betreft de medische activiteit - even belangrijk als specialisten. In Noorwegen zijn huisartsen en specialisten zoals cardiologen in vaste dienst, en krijgen ze een gelijkaardige verloning. Want als een huisarts in een afgelegen dorp of op een eiland de symptomen van een nakend acuut myocardinfarct niet herkent en geen alarm slaat, dan heb je ook niks aan de expertise van de cardioloog in het ziekenhuis van een centrumstad.Elke specialisatie heeft haar eigen complexiteit. Voor de huisarts gaat het over de vroegtijdige herkenning van symptomen van ernstige aandoeningen ("pluis of niet-pluis"), de langdurige begeleiding van chronisch zieken en de verantwoordelijkheid voor een populatie. Voor de chirurg zijn er de technische complexiteit (bij een delicate operatie), de emotionele complexiteit (een suïcidale psychiatrische patiënt) of de diagnostische complexiteit (een geneticus die een zeldzame aandoening opspoort). Moet de ene discipline daarom vele keren meer verdienen dan de andere? Een geriater die verantwoordelijk is voor de levenskwaliteit van een tachtigplusser die aan vier, vijf aandoeningen lijdt, is die minder belangrijk? Dat specialisten (iets) langer studeren wil toch niet zeggen dat ze daarna rijkelijker moeten vergoed worden? Huisartsen en specialisten hebben vandaag tijdens hun opleiding een beter statuut, en worden veel beter betaald en omkaderd dan vroeger. Dit statuut kan nog verder aangepast - dan hoef je dat later tijdens de actieve loopbaan niet te 'compenseren'. Gelukkig wordt in ons land de opleiding van specialisten en huisartsen gefinancierd door de overheid. Zij moeten dus niet, zoals in de Verenigde Staten, zelf honderdduizenden dollars betalen voor hun opleiding (vaak via langlopende leningen). Omdat de middelen van de samenleving beperkt zijn, is het verdedigbaar dat de inkomens van artsen ook een grens hebben. De 'premiernorm' is misschien niet het beste symbool, maar een vorm van begrenzing is maatschappelijk verdedigbaar, gekoppeld aan een terugdringen van de inkomensverschillen tussen de specialismen van een verhouding van een op zes of acht (zoals vandaag), naar een op twee of tweeënhalf (zoals in de VS, waar de meest verdienende specialist, de orthopedist, 2,4 keer meer verdient dan de minst verdienende, de pediater). De werkzaamheden rond de herijking van de nomenclatuur zullen onder andere voor het drastisch terugdringen van deze inkomensverschillen moeten zorgen, willen we het systeem duurzaam houden. Artsen moeten een goed inkomen hebben, maar het hoeven geen supergrootverdieners te zijn zoals een klein groepje voetballers of CEO's van multinationals (die niet met publieke middelen betaald worden). Dit debat is ook relevant in het kader van de toenemende zorgnood. Tussen 2030 en 2060 worden de babyboomers oud, en gaan we een nooit geziene vergrijzingsgolf met bijbehorende zorgbehoeften tegemoet.Ten slotte nog dit: er zijn steeds meer artsen die zelf zouden kiezen om in vaste loondienst te werken. Vooral jongeren staan daar meer voor open. Het zou goed zijn als alle ziekenhuizen aan jonge specialisten de mogelijkheid van loondienst zouden aanbieden.