...

De opleiding behandelt verschillende aspecten van de samenwerking tussen artsen onderling, maar ook tussen artsen en andere gezondheidszorgbeoefenaars, zegt Julie Mattheeuws, legal advisor bij SBB. Dit gaat bijvoorbeeld over de keuze van de juiste samenwerkingsvorm en bijhorende formaliteiten of het dagdagelijkse management. Er zijn verschillende mogelijkheden om een samenwerking vorm te geven. Dat gaat van een huur van een praktijkruimte, over een kostenassociatie, tot de samenwerking in een professionele vennootschap - waarbij nog de keuze bestaat tussen de klassieke besloten vennootschap (BV) en minder gebruikelijke vormen, zoals de commanditaire vennootschap (CommV) en de vennootschap onder firma (VOF).Bij het maken van een keuze voor een bepaalde samenwerkingsvorm moeten steeds de deontologische en de wettelijke grenzen in acht worden genomen, net als de concrete feiten. Gaat het bijvoorbeeld over een samenwerking tussen artsen onderling of wordt er een samenwerking gevormd tussen een arts en een psycholoog? Hoe intens wensen de toekomstige partners samen te werken? De opleiding is echt toegespitst op de (para)medische praktijk. Zelf gaat Julie Mattheeuws bijvoorbeeld uitgebreid in op deontologische en wettelijke aspecten. "Het gaat dan vooral over implicaties van wetgeving die minder goed gekend is", zegt Mattheeuws."In de Wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) staat een belangrijk artikel met een (principieel) verbod op ereloon- of inkomstenverdeling. Het komt er in essentie op neer dat een arts zijn ereloon of inkomsten alleen mag delen - of het nu met een andere arts is of met een andere gezondheidszorgbeoefenaar, zoals een psycholoog of een diëtist - als daar een reële geoorloofde prestatie tegenover staat, of als er sprake is van groepsgeneeskunde. In beide gevallen moet er ook sprake zijn van redelijkheid." In het (verre) verleden gebeurde het wel eens dat artsen onderling overeenkwamen dat ze een deel van het door de patiënt betaalde ereloon ontvingen wanneer ze een patiënt doorverwezen. "Dat is absoluut verboden en vandaag weet iedereen dat wel", zegt Mattheeuws. "Maar het dichotomieverbod heeft ook implicaties voor bijvoorbeeld huurovereenkomsten. Als arts betaal je de huur met een deel van de erelonen die je ontvangt en dus moet daar volgens de WUG een prestatie tegenover staan. De prestatie is in dit geval het feit dat je de ruimte ter beschikking krijgt." "Bovendien moet er een redelijke verhouding zijn tussen het afgestane ereloon en de ontvangen prestatie. Als de huurprijs een vast bedrag is, is er meestal geen probleem. Maar we zien soms contracten waarin de huur bepaald wordt als een percentage van de ontvangen erelonen. Dan moet je goed opletten: het is mogelijk dat er op een bepaald moment een onredelijke verhouding ontstaat tussen de prestatie (die doorheen de looptijd van het contract meestal gelijk blijft) en het afgestane ereloon (dat toeneemt als het aantal patiënten toeneemt)." Een ander aandachtspunt is het delen van de vergoedingen voor het beheer van het elektronisch medisch dossier in een kostenassociatie. "In zo'n associatie delen artsen bepaalde kosten, zoals de huur van een uitgeruste praktijkruimte, en blijven hun inkomsten gescheiden. Soms willen artsen in een kostenassociatie de vergoedingen die ze ontvangen voor het bijhouden van de EMD's van hun patiënten wel delen. Maar daar moet dan een prestatie tegenover staan: bijvoorbeeld dat de andere artsen dezelfde patiënten behandelen. In groepspraktijken is dat meestal geen probleem, omdat dat daar inderdaad zo gebeurt." Ook met niet-artsen?Een thema dat recent aan de orde was, is of een arts een professionele vennootschap mag oprichten met een niet-arts. "Een professionele vennootschap - die met andere woorden de beoefening van de geneeskunde tot voorwerp heeft - kan enkel onder artsen, en dan nog alleen als er sprake is van groepsgeneeskunde én als er een verantwoorde verdeelsleutel voor de erelonen wordt gehanteerd", verduidelijkt Julie Mattheeuws . "Wat 'groepsgeneeskunde' juist is, wordt echter niet gedefinieerd in de wet. Er worden wel criteria gegeven in rechtspraak en rechtsleer, en groepspraktijken voldoen meestal aan die criteria. Maar als je samenwerkt met iemand die de geneeskunde niet beoefent, kun je per definitie niet aan groepsgeneeskunde doen. De Orde der artsen heeft recent een advies in dit verband uitgebracht waarin ze ruimte lijkt te laten voor de toetreding door een niet-arts, maar wij blijven, op grond van de wettelijke bepaling, die immers niet is gewijzigd, onze klanten adviseren dat een niet-arts geen aandeelhouder of vennoot kan zijn van een artsenvennootschap."