Post-hocanalyses van de IMPACT-studie wijzen op een betere stabilisering van COPD met de drievoudige combinatietherapie FF/UMEC/VI.
...
COPD is een irreversibele, progressieve aandoening. Die wetenschap kan veel patiënten ontmoedigen. Desalniettemin moet je een belangrijke doelstelling nastreven: de ziekte zo goed en zo lang mogelijk stabiliseren. Dat is alvast naar voren gekomen tijdens de vergadering in januari van een werkgroep van vertegenwoordigers van COPD-patiënten uit zes landen, waaronder België. De belangrijkste verzuchtingen waren een maximale vermindering van het aantal exacerbaties en ziekenhuisopnames wegens COPD.(1) Of de ziekte gestabiliseerd is, kan je bijvoorbeeld beoordelen op basis van de gezondheidstoestand. Minimale klinisch belangrijke verschillen zijn ramingen op populatieniveau, maar op individueel niveau kunnen ook heilzame effecten worden waargenomen bij lagere scores. Een post-hocanalyse van de IMPACT-studie(2) heeft de waarschijnlijkheid van stabilisering van de gezondheidstoestand geëvalueerd als maatstaf van ziektestabilisering volgens verschillende afkapwaarden. Ter herinnering, de IMPACT-studie werd uitgevoerd bij meer dan 10.000 patiënten en heeft een drievoudige combinatietherapie met fluticasonfuroaat/umeclidinium/vilanterol (FF/UMEC/VI, in een dosering van 100/62,5/25 µg; n = 4.151) vergeleken met de tweevoudige combinatietherapie FF/VI (in een dosering van 100/25 µg; n = 4.134) en UMEC/VI (in een dosering van 62,5/25 µg; n = 2.070). De auteurs van de nieuwe analyse hebben twee afkapwaarden gebruikt: geen verergering in vergelijking met de initiële gezondheidstoestand (? 0) en een verbetering in vergelijking met de initiële gezondheidstoestand (minimaal klinisch belangrijk verschil: CAT-score (CAT = COPD assessment tool) ? 2 en score op de SGRQ (St. George's Respiratory Questionnaire) ? 4). De drie combinatietherapieën werden vergeleken na 4, 28 en 52 weken.De waarschijnlijkheid van stabilisering van de gezondheidstoestand was significant hoger bij de patiënten die de drievoudige combinatietherapie FF/UMEC/VI kregen, dan bij de patiënten die een tweevoudige combinatietherapie kregen met FF/VI of UMEC/VI, ongeacht de afkapwaarde en op alle tijdstippen in de studie. Na 52 weken bijvoorbeeld bedroeg de odds ratio in het voordeel van de drievoudige combinatietherapie 1,41 tot 1,46 naargelang van de beschouwde score (p < 0,001). Dat zijn volgens de auteurs overtuigende cijfers, maar ze voegen er toch aan toe dat verder onderzoek nodig is om ziektestabilisering als therapeutische target te evalueren en om de gezondheidstoestand te valideren als een van de mogelijke uitkomstmaten. Je kan ook de longfunctie meten om na te gaan of een COPD-patiënt al dan niet stabiel is. Een stijging van de FEV1 ? 100 ml zal zeker een gunstig effect hebben, maar net zoals bij meting van de gezondheidstoestand met de CAT-vragenlijst en de SGRQ kan ook een minder sterke stijging van de FEV1 op individueel vlak een significant effect hebben. Daarom is een andere post-hocanalyse van de IMPACT-studie uitgevoerd met twee afkapwaarden voor verbetering van de FEV1 in vergelijking met de beginwaarde: ? 100 ml en ? 0 ml.(3) Bij vergelijking na 4, 16, 28, 40 en 52 weken was de drievoudige combinatietherapie FF/UMEC/VI opnieuw significant beter dan de tweevoudige combinatietherapieën FF/VI en UMEC/VI, en dat op alle tijdstippen van de studie. Na 52 weken bedroeg de odds ratio in het voordeel van de drievoudige combinatietherapie 1,64 tot 2,19 naargelang van de uitgevoerde vergelijking en de geselecteerde afkapwaarde (p < 0,001). De odds ratio bij gebruik van een afkapwaarde van stijging van de FEV1 ? 100 ml bedroeg 1,64 bij vergelijking met de combinatie UMEC/VI en 2,07 bij vergelijking met de combinatie FF/VI. Bij een afkapwaarde ? 0 ml was de odds ratio in het voordeel van de drievoudige combinatietherapie uiteraard nog groter: respectievelijk 1,86 en 2,19. Eerst moet worden uitgemaakt of de longfunctie wel degelijk een relevant criterium is om stabilisering van de COPD bij een gegeven patiënt te evalueren. Als dat inderdaad het geval blijkt, kan je met een combinatie van beoordeling van de gezondheidstoestand met de CAT en/of de SGRQ en meting van de FEV1 de waarde van de totaalevaluatie verbeteren. Dat is belangrijk, ook al omdat het invullen van die vragenlijsten eenvoudig is en niet veel tijd in beslag neemt en omdat je de FEV1 in de klinische praktijk gemakkelijk en snel kunt meten.