Ernstige vormen van psoriasis worden almaar vaker behandeld met systemische immunomodulerende middelen. De veiligheid van die geneesmiddelen bij bejaarden is niet goed bekend. In de klinische studies zijn oudere patiënten immers ondervertegenwoordigd of worden ze zelfs helemaal uitgesloten.
Een Amerikaanse groep heeft het infectierisico bij gebruik van die geneesmiddelen geanalyseerd. Ze zijn daarvoor uitgegaan van de gegevens van een zeer grote privéverzekeringsmaatschappij. Ze hebben de gegevens doorgenomen van de 65-plussers bij wie een dermatoloog een diagnose van psoriasis had gesteld of bij wie die diagnose tweemaal door een andere gezondheidswerker was gesteld.
Het relatieve risico (RR) van ernstige bacteriële infecties tijdens een periode van zes maanden werd geëvalueerd met vergelijking van biologische versus niet-biologische geneesmiddelen, biologische geneesmiddelen versus fototherapie, niet-biologische geneesmiddelen versus fototherapie en patiënten met versus patiënten zonder psoriasis (patiënten met naevi gediagnosticeerd door een dermatoloog).
11.128 van de 133.664 patiënten met psoriasis hadden een behandeling gekregen met systemische immunomodulerende middelen, 2.865 met biologische geneesmiddelen en 8.353 met niet-biologische geneesmiddelen. Na correctie voor de propensity score bedroeg het risico op een ernstige bacteriële infectie tijdens een periode van 6 maanden 16,8 per 1.000 patiënten die werden behandeld met biologische geneesmiddelen, en 18,8 per 1.000 patiënten die werden behandeld met niet-biologische geneesmiddelen (RR 0,94; 95% BI 0,63-1,40).
Het RR bij vergelijking van biologische geneesmiddelen en fototherapie bedroeg 1,38 (95% BI 0,89-2,14) en het RR bij vergelijking van niet-biologische geneesmiddelen en fototherapie bedroeg 1,22 (95% BI 0,91-1,64). Het betrouwbaarheidsinterval omvat de eenheid, wat betekent dat de verschillen niet significant zijn. Dat wil dus zeggen dat systemische geneesmiddelen al bij al niet meer ernstige infecties veroorzaken dan fototherapie en dat patiënten die biologische geneesmiddelen krijgen, geen hoger risico lopen dan patiënten die niet-biologische geneesmiddelen krijgen.
Om na te gaan of de psoriasis zelf een risicofactor voor infectie is bij bejaarde patiënten, hebben de onderzoekers het infectierisico vergeleken bij 121.073 patiënten met en 122.237 patiënten zonder psoriasis (patiënten met naevi gediagnosticeerd door een dermatoloog).
Bij de oudere patiënten met psoriasis was het infectierisico 12,1 per 1.000, wat dus meer dan twee keer zoveel was als bij vergelijkbare patiënten zonder psoriasis (95% BI 2,06-2,54). Bij een subanalyse van die vergelijking ging het overwegend om een hoger aantal gevallen van cellulitis (RR 3,01; 95% BI 2,52-3,59) en pneumonie (RR 2,51; 95% BI 1,96-3,22).
Volgens die studie is het risico op ernstige infecties niet significant hoger met systemische immunomodulerende middelen dan met fototherapie en is het risico met biologische geneesmiddelen vergelijkbaar met dat van niet-biologische geneesmiddelen.
Het risico op ernstige infecties stijgt dus, maar dat is in feite toe te schrijven aan de psoriasis zelf en niet zozeer aan de behandeling ervan.
Naar M. Schneeweiss et al. EADV 2019, abstract FC04.03
Een Amerikaanse groep heeft het infectierisico bij gebruik van die geneesmiddelen geanalyseerd. Ze zijn daarvoor uitgegaan van de gegevens van een zeer grote privéverzekeringsmaatschappij. Ze hebben de gegevens doorgenomen van de 65-plussers bij wie een dermatoloog een diagnose van psoriasis had gesteld of bij wie die diagnose tweemaal door een andere gezondheidswerker was gesteld.Het relatieve risico (RR) van ernstige bacteriële infecties tijdens een periode van zes maanden werd geëvalueerd met vergelijking van biologische versus niet-biologische geneesmiddelen, biologische geneesmiddelen versus fototherapie, niet-biologische geneesmiddelen versus fototherapie en patiënten met versus patiënten zonder psoriasis (patiënten met naevi gediagnosticeerd door een dermatoloog).11.128 van de 133.664 patiënten met psoriasis hadden een behandeling gekregen met systemische immunomodulerende middelen, 2.865 met biologische geneesmiddelen en 8.353 met niet-biologische geneesmiddelen. Na correctie voor de propensity score bedroeg het risico op een ernstige bacteriële infectie tijdens een periode van 6 maanden 16,8 per 1.000 patiënten die werden behandeld met biologische geneesmiddelen, en 18,8 per 1.000 patiënten die werden behandeld met niet-biologische geneesmiddelen (RR 0,94; 95% BI 0,63-1,40). Het RR bij vergelijking van biologische geneesmiddelen en fototherapie bedroeg 1,38 (95% BI 0,89-2,14) en het RR bij vergelijking van niet-biologische geneesmiddelen en fototherapie bedroeg 1,22 (95% BI 0,91-1,64). Het betrouwbaarheidsinterval omvat de eenheid, wat betekent dat de verschillen niet significant zijn. Dat wil dus zeggen dat systemische geneesmiddelen al bij al niet meer ernstige infecties veroorzaken dan fototherapie en dat patiënten die biologische geneesmiddelen krijgen, geen hoger risico lopen dan patiënten die niet-biologische geneesmiddelen krijgen.Om na te gaan of de psoriasis zelf een risicofactor voor infectie is bij bejaarde patiënten, hebben de onderzoekers het infectierisico vergeleken bij 121.073 patiënten met en 122.237 patiënten zonder psoriasis (patiënten met naevi gediagnosticeerd door een dermatoloog).Bij de oudere patiënten met psoriasis was het infectierisico 12,1 per 1.000, wat dus meer dan twee keer zoveel was als bij vergelijkbare patiënten zonder psoriasis (95% BI 2,06-2,54). Bij een subanalyse van die vergelijking ging het overwegend om een hoger aantal gevallen van cellulitis (RR 3,01; 95% BI 2,52-3,59) en pneumonie (RR 2,51; 95% BI 1,96-3,22).Volgens die studie is het risico op ernstige infecties niet significant hoger met systemische immunomodulerende middelen dan met fototherapie en is het risico met biologische geneesmiddelen vergelijkbaar met dat van niet-biologische geneesmiddelen. Het risico op ernstige infecties stijgt dus, maar dat is in feite toe te schrijven aan de psoriasis zelf en niet zozeer aan de behandeling ervan.Naar M. Schneeweiss et al. EADV 2019, abstract FC04.03