De gerapporteerde bijwerkingen (per orgaanklasse) werden uitgedrukt per 100 patiëntjaren behandeling en werden toegeschreven aan de specifieke behandeling als ze zijn opgetreden tijdens de behandeling en gedurende tot 90 dagen na beëindiging van de behandeling.

De resultaten betreffen 6.654 patiënten (gemiddelde leeftijd 48 ± 15 jaar; 59% mannen; 30% met gewrichtspsoriasis). Het register omvatte gegevens over 7.597 patiëntjaren behandeling met niet-biologische geneesmiddelen (acitretine, apremilast, ciclosporine, fumarinezuuresters, methotrexaat, leflunomide, systemische puva) en over 5.751 patiëntjaren behandeling met biologische geneesmiddelen (adalimumab, certolizumab, efalizumab, etanercept, golimumab, infliximab, ixekizumab, secukinumab, ustekinumab).

Er zijn vaker niet-ernstige infecties opgetreden met biologische geneesmiddelen (6,8 versus 4,9 per 100 patiëntjaren, p < 0,05). Niet-ernstige bijwerkingen in de volgende categorieën zijn minder vaak opgetreden tijdens behandeling met biologische dan bij behandeling met niet-biologische geneesmiddelen: huid- en onderhuidaandoeningen (2,4 versus 5,2), bloed- en lymfestelselaandoeningen (0,4 versus 2,3), maag-darmstelselaandoeningen (2,6 versus 11,6), zenuwstelselaandoeningen (1,5 versus 2,9), bloedvataandoeningen (1,3 versus 2,2) en onderzoeken (2,0 versus 3,6) (p altijd < 0,05). Er was geen verschil in profiel tussen de recentere geneesmiddelen, namelijk secukinumab (560 patiëntjaren), apremilast (197 patiëntjaren) en biosimilars (11 patiëntjaren), en de oudere systemische geneesmiddelen.

De frequentste ernstige bijwerkingen betroffen de categorie chirurgische en medische procedures en de frequentie was hoger met biologische dan met niet-biologische geneesmiddelen (4,2 versus 3,0/100 patiëntjaren, p ≤ 0,05). Ook ernstige infecties werden vaker waargenomen tijdens behandeling met biologische geneesmiddelen (1,9 versus 1,2/100 patiëntjaren, p ≤ 0,05). Er was geen verschil in de totale sterfte, kanker en andere ernstige bijwerkingen tussen de verschillende behandelingen.

Op een hogere incidentie van infecties na (die misschien is toe te schrijven aan de ziekte zelf (zie "Ernstige infecties bij bejaarden met psoriasis") concluderen de onderzoekers dat er geen hoger risico met biologische of niet-biologische geneesmiddelen werd waargenomen.

Naar U. Mrowietz et al; EADV 2019. Abstract FC02.08

De gerapporteerde bijwerkingen (per orgaanklasse) werden uitgedrukt per 100 patiëntjaren behandeling en werden toegeschreven aan de specifieke behandeling als ze zijn opgetreden tijdens de behandeling en gedurende tot 90 dagen na beëindiging van de behandeling.De resultaten betreffen 6.654 patiënten (gemiddelde leeftijd 48 ± 15 jaar; 59% mannen; 30% met gewrichtspsoriasis). Het register omvatte gegevens over 7.597 patiëntjaren behandeling met niet-biologische geneesmiddelen (acitretine, apremilast, ciclosporine, fumarinezuuresters, methotrexaat, leflunomide, systemische puva) en over 5.751 patiëntjaren behandeling met biologische geneesmiddelen (adalimumab, certolizumab, efalizumab, etanercept, golimumab, infliximab, ixekizumab, secukinumab, ustekinumab).Er zijn vaker niet-ernstige infecties opgetreden met biologische geneesmiddelen (6,8 versus 4,9 per 100 patiëntjaren, p < 0,05). Niet-ernstige bijwerkingen in de volgende categorieën zijn minder vaak opgetreden tijdens behandeling met biologische dan bij behandeling met niet-biologische geneesmiddelen: huid- en onderhuidaandoeningen (2,4 versus 5,2), bloed- en lymfestelselaandoeningen (0,4 versus 2,3), maag-darmstelselaandoeningen (2,6 versus 11,6), zenuwstelselaandoeningen (1,5 versus 2,9), bloedvataandoeningen (1,3 versus 2,2) en onderzoeken (2,0 versus 3,6) (p altijd < 0,05). Er was geen verschil in profiel tussen de recentere geneesmiddelen, namelijk secukinumab (560 patiëntjaren), apremilast (197 patiëntjaren) en biosimilars (11 patiëntjaren), en de oudere systemische geneesmiddelen. De frequentste ernstige bijwerkingen betroffen de categorie chirurgische en medische procedures en de frequentie was hoger met biologische dan met niet-biologische geneesmiddelen (4,2 versus 3,0/100 patiëntjaren, p ≤ 0,05). Ook ernstige infecties werden vaker waargenomen tijdens behandeling met biologische geneesmiddelen (1,9 versus 1,2/100 patiëntjaren, p ≤ 0,05). Er was geen verschil in de totale sterfte, kanker en andere ernstige bijwerkingen tussen de verschillende behandelingen.Op een hogere incidentie van infecties na (die misschien is toe te schrijven aan de ziekte zelf (zie "Ernstige infecties bij bejaarden met psoriasis") concluderen de onderzoekers dat er geen hoger risico met biologische of niet-biologische geneesmiddelen werd waargenomen.Naar U. Mrowietz et al; EADV 2019. Abstract FC02.08