...
Insomnia kan een symptoom zijn, maar is veel vaker een syndroom dat op zichzelf bestaat en een specifieke behandeling vraagt. Zo kunnen klachten van slapeloosheid blijven voorkomen ondanks een correcte behandeling van bijvoorbeeld chronische pijn, gastro-oesofagale reflux, of depressie. Insomnia is vaak een comorbide aandoening, naast andere psychiatrische en medische aandoeningen. Sinds 2005 is de aanbeveling hierbij om te spreken over comorbide insomnia en niet meer over secundaire insomnia: er zijn vaak geen gegevens over een eventuele causaliteit. Ook is er anders het risico van minimalisering en onvoldoende behandeling van het slaapprobleem terwijl de slapeloosheid een belangrijke impact op mensen heeft, legt dr. van Gastel uit.Bovendien wijzen de inzichten van de laatste jaren op een bidirectioneel verband in deze comorbide context. Hoewel insomnia bijvoorbeeld vaak een depressie kan voorafgaan, kan depressie ook de klachten van slecht slapen verergeren. Die kunnen op hun beurt de depressie nog doen toenemen.In onderzoek werden bij geobjectiveerde slaapdeprivatie hormonale veranderingen vastgesteld, zoals een toename van greline, een afname van leptine - wat zou kunnen bijdragen tot de obesitasepidemie -, een vermindering van de glucosetolerantie - wat zou kunnen bijdragen tot diabetes en een verhoogde activiteit van het sympathische zenuwstelsel wat kan leiden tot hypertensie en cardiovasculair lijden.Drie voorwaarden definiëren chronische insomnia: de klachten van slecht slapen moeten minstens drie keer per week, gedurende minstens drie maanden aanwezig zijn ondanks voldoende tijd en gelegenheid om te slapen. Het kan gaan om in- of doorslaapklachten of vroegtijdig ontwaken, en er moet een weerslag zijn op het functioneren overdag. De weerslag overdag omvat vermoeidheid, weerslag op de cognitieve functies (geheugen en concentratie) en op het gemoed (stemming, prikkelbaarheid).Het onderscheid tussen moeheid en slaperigheid is nuttig: moeheid is een gebrek aan energie, mentaal of fysiek, terwijl slaperigheid eerder de neiging tot indommelen is. "Indien een patiënt met slapeloosheid op ongewenste momenten overdag in slaap valt, is er een indicatie voor doorverwijzing naar een slaapcentrum en voor het overwegen van een slaaponderzoek (op zoek naar slaapapneu bijvoorbeeld). Een insomniapatiënt op zich zal meestal moe zijn, maar niet slaperig."De positieve effecten van cognitieve gedragstherapie voor slapeloosheid zijn aangetoond bij alle vormen van slapeloosheid en deze methode is de laatste 10 jaar meer ingeburgerd geraakt in onze contreien. Veel uitgebreider dan de klassieke slaaphygiëne waartegen nog frequent wordt gezondigd, wordt gewerkt met het gedrag en de cognities die vaak als onderhoudende factoren voor de slapeloosheid bestaan.Elementen hierin zijn o.a.: tijd-inbed-restrictie en stimuluscontrole. "De tijd-in-bed-restrictie betekent dat de tijd in bed zoveel mogelijk op de slaapbehoefte wordt afgesteld. Dat is vaak rond 6,5 à 7,5 uren en het zal averechts werken om 9 à 10 uren in bed te liggen met de hoop dat dit een oplossing is voor het slecht slapen. Stimuluscontrole betekent dat, wanneer je na 15-20 minuten in bed niet kan slapen, je best opstaat en iets anders doet. Het is goed om op voorhand af te spreken met de patiënt wat hij dan gaat doen, waarbij het algemene advies luidt dat het iets rustigs en aangenaams mag zijn. Een vast tijdstip van opstaan 's ochtends dient te worden aangehouden en dutten overdag is te vermijden. Belangrijk is ook om niet te benadrukken dat de patiënt goed moet slapen want dat zal de druk om te slapen alleen nog versterken, met vaak het tegenovergestelde effect." Ook wordt tijdens de sessies correcte informatie over slaap gegeven, worden opvattingen en cognities over slaap in kaart gebracht en verbeterd, en is er het kennismaken met relaxatieoefeningen.Cognitieve gedragstherapie wordt gegeven door daartoe opgeleide psychologen maar o.a. slaaphygiëne, stimuluscontrole en tijd-in-bed-restrictie kunnen door de huisarts worden toegepast.Vermits slapeloosheid in ongeveer twee derde van de gevallen met een comorbide aandoening voorkomt, is het opsporen, klinisch of met bijkomende onderzoeken, en het behandelen ervan de eerste stap. "Vaak echter staat de slapeloosheid op de voorgrond. Je kan dus wel eerst de comorbide aandoening behandelen, maar als de slapeloosheid blijft bestaan, moet ze duidelijk ook apart worden behandeld. Voor acute slapeloosheid, of als de mensen echt uitgeput zijn, gaan we naar medicatie; maar voor chronische slapeloosheid is een niet-medicamenteuze behandeling via cognitieve gedragstherapie de meest nuttige manier met de beste resultaten op lange termijn", weet dr. Van Gastel.