Cognitieve veroudering is tegelijk het resultaat van factoren waarop we geen vat hebben, en beschermende factoren die het proces afremmen.
...
De risicofactoren van normale cognitieve veroudering vallen voor een stuk samen met die van de ziekte van Alzheimer, ook al is de overlap niet volledig. Onderzoekers van GIGA-CRC-In Vivo Imaging (Universiteit Luik) zijn in 2017 gestart met een grootschalige studie hierover. Ze bestuderen onder andere de factoren die beschermen tegen trage of snelle achteruitgang van ons geheugen, en van het redenerings-, interpretatie- en beslisvermogen. Risicofactoren en beschermende factoren komen vaak uit de verf als de beide kanten van eenzelfde medaille, een beetje zoals een foto en zijn negatief. De Luikse studie heet CoFitAge (Cognitive Fitness in Aging) en maakt een onderscheid tussen factoren van cognitieve achteruitgang waarop we geen vat hebben, zoals de sekse, de leeftijd en een aantal genetische kenmerken, en factoren waarop we kunnen ingrijpen. De neurowetenschappers van de Universiteit Luik kijken ook naar biologische merkers voor cognitieve veroudering en de evolutie naar de ziekte van Alzheimer. Zoals wordt uitgelegd in een ander artikel binnen dit dossier (Alzheimer-risico: de nachtelijke signalen), houden sommige merkers verband met kenmerken van de slaap. We weten dat slaaptekort en een slechte slaapkwaliteit het risico op cognitieve achtergang en de ziekte van Alzheimer doen toenemen. Het team van Gilles Vandewalle (FNRS-onderzoeker en codirecteur van GIGA-CRC-In Vivo Imaging) publiceerde hierover in 2022 een studie op eLife. De onderzoekers komen tot de conclusie dat een afgenomen synchronisatie van de slaapspindles en de trage golven, die tijdens de trage diepe slaap gekoppeld optreden, een vroege en subtiele voorspellende factor kan zijn voor cognitieve achteruitgang. Andere biologische merkers van het risico houden verband met genetische varianten. Bij de ziekte van Alzheimer is dat meer bepaald het 4-allel van het gen dat codeert voor apolipoproteïne E (of Apo E). "Sommige, maar niet alle studies tonen trouwens aan dat het dragen van dat allel gepaard gaat met iets minder goede geheugenprestaties en globale cognitiescores", zegt prof. Fabienne Collette, codirecteur van GIGA-CRC-In Vivo Imaging. Een andere welbekende risicofactor is de aanwezigheid van amyloïdplaques en ophopingen van het tau-eiwit (neurofibrillaire degeneratie), die samen de anatomopathologische signatuur van de ziekte van Alzheimer vormen. "Die neerslagen gaan gepaard met een verhoogd risico op het ontwikkelen van de ziekte, maar bestaan ook bij personen zonder cognitieve problemen", aldus de onderzoekster. "Daarom rijst de vraag: wat zou er in de laatste groep gebeuren als die personen enkele jaren later gestorven waren?" De atrofie van de hippocampus is een andere biologische merker. "In onze reeks van een honderdtal gezonde vrijwilligers tussen 50 en 69 jaar, die we opnieuw geëvalueerd hebben na twee jaar, is een minder goed cognitief functioneren gerelateerd aan atrofie van de hippocampus, maar dat is niet bij iedereen het geval: het geldt alleen voor 60-plussers", aldus Fabienne Collette. In het rijtje van beschermende factoren tegen cognitieve veroudering wordt er vaak verwezen naar de 'cognitieve reserve'. Een hele reeks wetenschappelijke publicaties focust op het beschermende effect van verschillende elementen die een essentiële rol spelen bij het opbouwen van die cognitieve reserve: een hoog opleidingsniveau, een actieve leefstijl, het uitoefenen van een complex beroep, cultureel verrijkende vrijetijdsbesteding, lichaamsbeweging, een rijk sociaal netwerk, meertaligheid, ... Volgens de studie van Nikolaos Scarmeas (Columbia University) uit 2001 in het tijdschrift Neurology, was de overleving van alzheimerpatiënten gevoelig beter in de groep die wat lichaamsbeweging had, en nog beter bij patiënten die veel bewogen. Was de lichamelijke activiteit rechtstreeks verantwoordelijk voor dit effect? "Moeten we de verklaring zoeken bij biologische parameters, zoals een betere zuurstoftoevoer naar de hersenen, of bij het feit dat de personen in kwestie naar buiten gaan, met de buitenwereld in contact komen en mogelijk sociale contacten leggen?", vraagt Stéphane Adam (eenheid ouderenpsychologie, Universiteit Luik) zich af. Waarschijnlijk spelen beide mechanismen een rol. Hoe komt het gunstige effect van cognitieve reserve tot stand? De breedst aanvaarde interpretatie is dat cognitieve reserve zorgt voor flexibiliteit in het cognitief functioneren: als de gebruikelijke hersencircuits door normaal of pathologisch verouderen minder goed of niet meer functioneren, kunnen alternatieve circuits worden ingeschakeld. Modificeerbare factoren waarop men kan inspelen om cognitieve veroudering te bestrijden, beperken zich niet tot de cognitieve reserve en de slaap. "Zo is de affectieve status relevant", legt prof. Collette uit. "Depressieve klachten of uitgesproken angst brengen een verhoogd risico met zich mee, ook voor de ziekte van Alzheimer." Ze legt ook de nadruk op de allostatische druk, met andere woorden, een soort globale biologische slijtage die voortvloeit uit de interactie van ons lichaam met de buitenwereld door tussenkomst van systemen die reageren op fysiologische stress. Allostatische druk kan flink wat schade berokkenen, onder vorm van hypertensie, diabetes, een te hoge cholesterolwaarde, chronische inflammatie of een hyperactiviteit van het sympathisch zenuwstelsel. "Onze studies tonen aan dat twee merkers van allostatische druk - een verstoord lipidenmetabolisme en een buitensporige activiteit van het sympathisch zenuwstelsel - het sterkst gerelateerd zijn aan een minder goede cognitie", meldt Fabienne Collette. Vanuit die optiek zouden niet te vet eten en genoeg ontspannen twee middelen zijn om cognitieve veroudering te bestrijden. De literatuur legt overigens steeds meer de nadruk op het ongunstige effect van stress op dit vlak, ook bij het optreden van pathologische veranderingen in de cognitie. Vandaar dat het voor de opbouw van cognitieve reserve belangrijk is dat iemand activiteiten kan uitoefenen die hijzelf kiest, veeleer dan gedwongen te worden tot bezigheden die hem niet motiveren, wat nochtans vaak gebeurt in woonzorgcentra. "Het is niet nodig de hele tijd bezig te zijn. Als de persoon plezier schept in wat hij doet, heeft dat voldoende gunstige effecten, en kunnen enkele activiteiten volstaan", commentarieert Stéphane Adam. Een van de studies die werden uitgevoerd in het kader van het CoFitAge-programma was toegespitst op de inspanning die iemand moet leveren om cognitieve taken uit te voeren. Die taken moesten ook 's nachts worden uitgevoerd, waardoor ze steeds zwaarder werden naarmate de vermoeidheid toesloeg. Wat stelden de onderzoekers vast? De perceptie (op een zelfbeoordelingsschaal) van de inspanningen die voor de taken over het verloop van tijd moesten geleverd worden, varieerde minder bij personen ouder dan 60 jaar, alsof deze personen niet in staat waren hun inspanningen op te drijven. Sommigen van hen konden het wél, maar hun prestaties waren minder goed dan die van jongere personen, bij wie grotere inspanningen tot een beter resultaat leidden. "Onze studies tonen aan dat de leeftijd van 60 jaar een knik betekent in verschillende cognitieve domeinen, maar niet in alle domeinen", legt Fabienne Collette uit. De CoFitAge-studie toont aan dat de aanwezigheid van amyloïdplaques en neurofibrillaire degeneratie in deze steekproef van gezonde en nog relatief jonge personen, op zich geen effect blijkt te hebben op de cognitie. "Maar de subjectieve perceptie van lichte cognitieve veranderingen is wél gerelateerd aan een minder goede doeltreffendheid van het episodisch geheugen (het geheugen voor persoonlijke ervaringen), meer angst en depressie, alsook aan een kennelijk hogere hoeveelheid bèta-amyloïd in de hersenen, wat suggereert dat de klachten uiting zouden kunnen geven aan een subtiele cognitieve achteruitgang die de tests niet in het licht konden stellen", zo melden de auteurs.