Het Noordbrabants Museum in 's Hertogenbosch gaat er prat op het meest Belgische museum te zijn van Nederland. De sterke tentoonstelling over de eerste generatie Vlaamse artiesten in het kunstenaarsdorp Sint-Martens-Latem bevestigt deze ambitie. Beeldhouwer Georges Minne en de kunstschilders Valerius De Saedeleer en Gustave Van de Woestyne spelen er de hoofdrol.
...
Het is een tijdlang stil geweest rond de Vlaamse symbolisten en expressionisten. In eigen land hebben onder anderen kunstverzamelaar Fernand Huts en Joost & Hans Bourlon van Het Kunstuur mee getimmerd aan de heropwaardering van de kunstenaarsgroepen I en II uit Sint-Martens-Latem. Die inspanningen krijgen nu een vervolg over de landsgrenzen. Meteen valt op hoe waardevol de kunstenaarskolonie Sint-Martens-Latem is geweest en hoe de landelijke afzondering van de kunstenaars niet belet heeft dat ze heel goed op de hoogte waren van wat er in de internationale kunstwereld aan het gebeuren was. Meer zelfs, de Latemse kunstenaars vormden zelfs een inspiratiebron voor kunststromingen in andere landen. Een inspirerende rol daartoe was weggelegd voor dichter - en broer van - Karel Van de Woestyne die zich heel goed thuis voelde in de geestelijke wereld van dichters als Baudelaire, Mallarmé en Verlaine. Kunstkolonies waren in die tijd schering en inslag in Europa. In Frankrijk had je bijvoorbeeld Pont-Aven, in Nederland Worpswede. De oorsprong van de Latemse kunstenaarsgroep moet gezocht worden in het Gentse, meer bepaald in het Patershol waar etser Jules De Bruycker, boekdrukker Jules De Praetere en de latere Latemse kunstenaars geregeld samenkwamen in het voormalige monnikenklooster van de Geschoeide Karmelieten. De exodus naar Sint-Martens-Latem was zeker geen georganiseerde uittocht. De vlucht uit de chaos van de stad, de inspirerende rust van het platteland verleidde de kunstenaars een na een om de stap te zetten. In de dorpsomgeving stichtten ze een kunstkring Open Wegen die wekelijks samenkomt, en geleidelijk aan komen de ideeën die al aan het rijpen waren tot volle was. De sterke verbondenheid met de natuur en het boerenleven werd onderbouwd door een hang naar spiritualiteit en verdieping. Die cocktail zorgde voor een explosie van artisticiteit, waarbij de kunstenaars elk hun eigen weg opgingen. George Minne vond een beeldende taal waarin het offer van de mens centraal stond en die hem op één lijn plaatst met kunstenaars als Gustav Klimt, Käthe Kollwitz en Auguste Rodin die de monumentale kracht van Minnes sculpturen bewondert. Valerius De Saedeleer vindt de spiritualiteit in het landschap en dan vooral in het immer stromende water van de Leie, als symbool voor het 'panta rhei' van het leven. Gustave Van de Woestyne vond in de boerengemeenschap de geknipte figuren om bijbelse taferelen te vertalen naar de sociale context van het heden.Het Noordbrabants Museum is er niet alleen in geslaagd topwerken van de eerste Latemse School samen te brengen, maar - nog belangrijker - de geestelijke stroming die deze kunstenaars samenbracht duidelijk in de verf te zetten. Daaruit blijkt dat deze kunstenaarskolonie niet moet onderdoen voor Pont-Aven waar Paul Gauguin de trom roerde. Wat beide groepen ook gemeen hebben is dat ze zich afzetten van het impressionisme en in de roes van het fin-de-siècle op zoek gaan naar een diepere inhoudelijke inspiratie. Deze tentoonstelling smeekt om een vervolg over de tweede groep van Sint-Martens-Latem, met kunstenaars als Constant Permeke, Frits Van den Berghe en Gust De Smet.