...

De eerste maal gebeurde dit door artikel 9 van de wet van 19 december 1990 op de paramedische beroepen. Dat voegde in artikel 38ter van KB nr. 78 een bepaling toe waardoor de uitzondering werd uitgebreid tot de beoefenaar van een paramedisch beroep 'die in het kader van zijn beroep' bepaalde verpleegkundige handelingen stelt. De toelichting loog er niet om: 'deze wijziging strekt ertoe te vermijden dat de verpleegkundigen het monopolie verwerven van de verpleegkundige handelingen'. Een tweede keer gebeurde dit door artikel 55 van de wet van 10 augustus 2001. Dit breidde de uitzondering uit tot de personen die gemachtigd zijn de geneeskunde of tandheelkunde uit te oefenen (niet strikt noodzakelijk) en tot de vroedvrouwen, zorgkundigen, kinesitherapeuten en (nogmaals) de paramedische beroepen 'voor wat de reglementaire beoefening van hun beroep betreft' én de studenten in opleiding tot deze beroepen.Een derde keer voegde artikel 66 van de wet van 19 maart 2013 de hulpverleners-ambulanciers en de studenten voor dit beroep toe aan de uitzondering. Alle WUG-beroepen (behalve de klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en zorgkundigen) en de studenten in opleiding ervoor vallen dus niet onder het verbod van onbevoegde uitoefening van de verpleegkunde. Met de vierde uitzondering ging de wetgever nog een stap verder en werd de uitzondering uitgebreid buiten de kring van gezondheidszorgberoepen. Artikel 160 van de wet van 10 april 2014 voegde de 'personen die deel uitmaken van de omgeving van de patiënt' (mantelzorgers) toe aan de uitzondering mits zij bepaalde voorwaarden vervullen. De vijfde uitzondering vloeit voort uit artikel 90 van de wet van 12 december 2016 dat aan personen die bij derden diagnostische oriëntatietests afnemen onder bepaalde voorwaarden de toelating geeft om een of meerdere technische prestaties te verrichten die noodzakelijk zijn om deze oriëntatietests te kunnen afnemen. Artikel 3 van de wet van 11 juni 2023 voegde als zesde uitzondering de zogenaamde 'bekwame helper' toe. Dit is een persoon die, in het kader van een beroep of vrijwilligersactiviteit uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die van een arts of verpleegkundige de toelating krijgt om, in het kader van 'hulp bij het dagelijks leven', bij deze welbepaalde patiënt één of meer technische verstrekkingen uit te oefenen. De zevende en voorlopig laatste uitzondering werd ingevoerd door artikel 13 van de wet van 18 mei 2024 en betreft WUG-beroepsbeoefenaars die een opleiding volgen om verpleegkundige handelingen te kunnen uitoefenen in het kader van een delegatie. De zopas vermelde wet van 18 mei 2024 draagt als opschrift: 'wet tot wijziging van de WUG teneinde de hervorming van de verpleegkunde (...) daarin op te nemen'. Beter ware geweest te spreken van een hervorming van de uitoefening van de verpleegkunde.Artikel 4 van deze wet bevat een grondig herziene definitie van uitoefening van de verpleegkunde en in dat opzicht kan die wet beschouwd worden als een fundamentele breuk met de oorspronkelijke wet van 20 december 1974. De reeds in 1974 benadrukte 'eigen- heid' van het verpleegkundig beroep komt nu veel meer tot haar recht in het concept van 'verpleegkundige zorg'. Die "kan preventief, curatief en/of palliatief zijn en wordt autonoom en waar van toepassing interprofessioneel uitgevoerd, in samenspraak met de patiënt en diens omgeving. Ze is van technische, relationele en/of educatieve aard. Ze richt zich tot individuele personen en hun omgeving, groepen en/of de bredere gemeenschap en is gebaseerd op een gepersonaliseerde en geïntegreerde aanpak, waar- bij onder meer de psychologische, sociale, economische, culturele en spirituele aspecten in aanmerking worden genomen. Ze houdt ook rekening met de wetenschappelijke en technologische verworvenheden, de kwaliteitsnormen en de beroepsdeontologie" (artikel 46 § 1, eerste zin). Maar die verpleegkundige zorg om- vat ook nog steeds het uitvoeren van technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor al dan niet een voorschrift van de arts of tandarts nodig is en waarvan de lijst wordt opgesteld door de koning; alsook het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunde in opdracht van een arts of tandarts, waarvan de koning de lijst opstelt. In dat opzicht is van een hervorming geen sprake en blijven de letter en de geest van de wet van 20 december 1974 nog altijd gerespecteerd. De hervorming van de uitoefening van de verpleegkunde was overigens al voor 2024 ingezet met wettelijke bepalingen omtrent de basisverpleegkundige, de verpleegkundige voor algemene zorg, de verpleegkundig specialist, de klinisch verpleegkundig onderzoeker en het gestructureerd zorgteam. Met de wet van 20 december 1974 op de uitoefening van de verpleegkunde heeft de wetgever een wettelijke basis willen leggen onder de 'eigenheid' van het verpleegkundig beroep. Dat streven stond toen al, en ook nu nog, op gespannen voet met de erkenning van andere beroepen in de gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid die leken dragen voor de zorg voor hun naasten.Dat heeft in de loop van de jaren geleid tot talrijke, vaak ingewikkelde en in de praktijk moeilijk toepasbare uitzonderingsregels. Op een fundamentele hervorming van de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen blijft het wachten.