...

Dat blijkt uit de jaarlijkse ziekenhuisbarometer die het Intermutualistisch Agentschap (IMA) vandaag publiceert. In het IMA zijn alle ziekenfondsen vertegenwoordigd. Van de 1,32 miljard heeft 69%, zijnde 911 miljoen, betrekking op ereloon- en kamersupplementen, diverse comfortsupplementen en niet-vergoedbare diensten. Onder dat laatste rekent het agentschap erelonen, geneesmiddelen en uitrusting. Betalingen met andere woorden die niet onder het 'vangnet' - de maximumfactuur en de verhoogde tegemoetkoming - van de sociale zekerheid vallen. Verhoudingsgewijs, zo blijkt, tekent zich jaar na jaar een kleine maar substantiële stijging af. In 2018 en 2019 waren ereloon-, kamersupplementen, enzovoort goed voor respectievelijk 67% en 68% van het totaal. In 2021 dus 69%. De belangrijkste kostendriver voor patiënten zijn de ereloonsupplementen. In 2021 ging het daarbij over 598 miljoen. Opmerkelijk is wel dat de ereloonsupplementen in het daghospitaal het sterkst stijgen: van 92 miljoen in 2019 naar 102 miljoen in 2021. Op die twee jaar nam het aantal dagopnames met 4,2% toe, maar de ereloonsupplementen met 10,9%. Op een gemeenschappelijke kamer in klassieke hospitalisatie steeg de gemiddelde factuur met 5,3% tot 304 euro. In een eenpersoonskamer bedraagt de stijging tegenover 2019 7,2% en gaat het gemiddeld over 2.348 euro. Met uitzondering van het oncologisch dagziekenhuis tekent zich zoals gezegd een uitgesproken stijging af in het dagziekenhuis. "Vooral door supplementen en niet-vergoedbare betalingen", aldus het IMA, "lopen patiënten een reëel risico op zeer hoge eigen uitgaven." Zo bedroeg de factuur in 2021 bij circa 70.000 klassieke verblijven en 3.000 daghospitalisaties meer dan 3.000 euro. Sterker, bij 3.885 opnames ging het zelfs over 10.000 euro en meer. De hoogste kosten situeren zich in eenpersoonskamers; in meerpersoonskamers zorgen vooral implantaten voor hoge kosten. Het aantal dagopnames waarbij de patiënt 1.000 euro en meer extra betaalde, steeg tussen 2019 en 2021 met 19,2% - van 46.343 naar 55.247 opnames. Net zoals voorgaande jaren kan de kost aanzienlijk variëren tussen en binnen de ziekenhuizen en zelfs voor eenzelfde interventie en in een gemeenschappelijke kamer. Dat zorgt ook voor courante ingrepen voor onzekerheid, stelt het IMA. Immers, al financiert het Riziv laagvariabele zorg nu forfaitair, toch kan de factuur nog sterk verschillen. Ook hier zowel tussen als binnen de ziekenhuizen en voor dezelfde ingreep in hetzelfde kamertype. Bekend is dat ziekenhuisartsen voor verblijven in eenpersoonskamers maximaal tussen 100 en 300% ereloonsupplementen aanrekenen, maar dat zegt op zich natuurlijk weinig over de absolute gefactureerde bedragen. Voor 2021 gingen de ziekenfondsen ook de financiële toegankelijkheid na van in het ziekenhuis verrichte ambulante MRI's en CT-scans. Een andere arts dan de radioloog maakt hier uiteraard het voorschrift. 93 ziekenhuizen beschikken over een erkenningsnummer voor MRI's en 100 voor CT-scans. In principe mogen geconventioneerde radiologen geen ereloonsupplementen aanrekenen. Maar van de 1.096 Belgische radiologen die in 2021 minstens tien MRI's aanrekenden, is slechts 56% volledig geconventioneerd en 41% niet geconventioneerd. De regionale verschillen zijn aanzienlijk. In Wallonië en Vlaanderen zijn respectievelijk 88% en 30% van de radiologen geconventioneerd. Daarnaast voerden in 2021 1.268 radiologen minstens tien CT-scans uit. Van hen is 57% volledig geconventioneerd en 40% niet geconventioneerd - respectievelijk 89 en 31% in Wallonië en Vlaanderen. In de meeste Waalse ziekenhuizen zijn alle radiologen geconventioneerd, terwijl in bijna de helft van de Vlaamse ziekenhuizen alle radiologen niet-geconventioneerd zijn. Met andere woorden, aldus het IMA, in sommige regio's is het onmogelijk om een geconventioneerde radioloog te vinden. Niet-geconventioneerde artsen kunnen een ereloonsupplement aanrekenen en dat doen ze ook, stelt het IMA. Bij 44% van de MRI-onderzoeken en 21% van de CT-scans rekent de radioloog ereloonsupplementen aan op de nomenclatuurcode of op het forfait per voorschrift. Ook hier zijn de regionale verschillen aanzienlijk.Vlaamse patiënten betalen op 64% van de MRI-onderzoeken ereloonsupplementen, in Brussel is dat 31% en in Wallonië slechts 2%. Bij patiënten met een voorkeursregeling bedragen deze percentages respectievelijk 28%, 3% en 0%. Een patiënt loopt in 30 van de 63 Vlaamse ziekenhuizen meer dan 70% kans om voor een MRI een ereloonsupplement te betalen. In Wallonië gaat het slechts over een op 31 ziekenhuizen en in Brussel drie op 12. Voor CT-scans betalen Vlaamse patiënten in 37% van de onderzoeken ereloonsupplementen, in Brussel is dat 27% en in Wallonië slechts 1%. Bij patiënten met een voorkeursregeling liggen die percentages respectievelijk op 20%, 3% en 0%. Enkel in Vlaanderen loopt een patiënt in 19 van de 52 ziekenhuizen meer dan 70% kans om een ereloonsupplement te moeten ophoesten voor een CT-scan. In Wallonië en Brussel is het risico daarop onbestaande. Het IMA stelt vast dat 72% van de onderzoeken worden voorgeschreven door een geconventioneerde arts. Maar bij het uitvoeren van de prestatie rekent de radioloog bij een kwart van de patiënten ereloonsupplementen aan. Ook hier zijn de regionale verschillen aanzienlijk. Voor MRI's en CT-scans hoestten patiënten in 2021 voor 24,1 miljoen euro aan ereloonsupplementen op, meer dan het totale remgeldbedrag. Tien ziekenhuizen zijn goed voor meer dan de helft van de ereloonsupplementen op MRI's en CT-scan; 63 ziekenhuizen rekenen geen ereloonsupplementen aan voor CT-scans en 49 doen dat niet voor MRI's. De ziekenfondsen stellen tot slot vast dat het conventiestatuut van de voorschrijvende arts geen impact heeft op het al dan niet aanrekenen van supplementen. Daar staat tegenover dat sommige geconventioneerde radiologen wel ereloonsupplementen aanrekenen.