In de jongste versie van de ESC-richtlijn (1) voor cardiovasculaire preventie is het Score-model voor de inschatting van het cardiovasculaire risico vervangen door een nieuwe versie, Score2. Het instrument is verfijnd, maar het blijft belangrijk om er de juiste betekenis van in te zien.
...
Voor het nieuwe model geldt net zoals voor het vorige dat het bij bepaalde patiëntengroepen niet hoeft te worden gebruikt: patiënten met cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, matige/ernstige chronische nierinsufficiëntie of zeldzame genetische stoornissen van het vetmetabolisme/de bloeddrukregeling. Al deze patiënten hebben een hoog tot zeer hoog cardiovasculair risico en vereisen maximale preventieve maatregelen tegen cardiovasculaire ziekten. Bij de grote meerderheid van de volwassen (oudere) bevolking kan het nuttig zijn het cardiovasculaire risico in te schatten, zeker bij personen die meerdere cardiovasculaire risicofactoren vertonen. De risico-inschatting moet plaatsvinden aan de hand van een model dat berust op een recente cohortstudie van personen die zoveel mogelijk gelijkenis vertonen met de patiënten die de arts in zijn praktijk ziet. Het tot voor kort gebruikte Score-model werd in 2003 ontwikkeld op basis van verschillende Europese cohortstudies over meer dan 200.000 personen van middelbare leeftijd. Sommige van die studies zijn meer dan 50 jaar oud. Met het Score-model kon men per patiënt het risico berekenen om binnen tien jaar te overlijden aan een cardiovasculaire aandoening, op basis van leeftijd, sekse, rookgedrag, systolische bloeddruk en totale cholesterol. Er waren twee versies voorhanden, één voor landen met een laag risico en één voor landen met een hoog risico. De mogelijkheid bestond om het model te herijken voor het eigen land, wat in België werd gedaan. Aan de hand van het resultaat kon men patiënten onderverdelen naargelang ze een laag, matig, hoog of sterk verhoogd risico hadden.Het nieuwe model Score-2 berust op een groter aantal recente Europese cohortstudies voor een totaal van 700.000 personen van middelbare leeftijd. Een eerste verfijning is dat het model het risico berekent op zowel een niet-fatale als een fatale cardiovasculaire aandoening over een tijdspanne van tien jaar. Een ander verschil is dat het model niet langer rekening houdt met de totale cholesterol, maar met de niet-HDL-cholesterol. Door de 'gunstige' HDL-cholesterol uit het geheel te halen, krijgt men een betere benadering van de impact van de cholesterolwaarde op het cardiovasculaire risico.Verder bestaan er vier versies, respectievelijk voor landen met een laag, matig, verhoogd of sterk verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen, waardoor er rekening wordt gehouden met de grote verschillen binnen Europa. "België behoort tot de laagrisicolanden", zegt cardioloog em. prof. Guy De Backer (Universiteit Gent). Maar hij merkt op dat België hier pas op de negende plaats staat in een lijst van tien landen gerangschikt naar stijgende volgorde van cardiovasculaire sterfte. Dat houdt in dat het lage-risicomodel het risico voor de Belgische bevolking mogelijk onderschat.Samen met epidemioloog en biostatisticus Dirk De Bacquer (Universiteit Gent) herijkte prof. De Backer de laag-risicoversie van Score2 voor ons land, op basis van de recentste Belgische oorzaak-specifieke sterftecijfers en risicoprevalentiecijfers. Dat levert een risicotabel op met iets hogere risicocijfers voor België dan wat het Score2-model voor landen met laag risico voorspelt, hoewel het verschil miniem is - met het herijkte model komt men uit bij 1 tot 2% meer kans op fatale of niet-fatale cardiovasculaire ziekte (2). "Ons voorstel tegenover Belgische artsen is om dan toch het internationale Score2-model voor landen met een laag cardiovasculair risico te gebruiken. Onze herijking voor België is van zuiver wetenschappelijke relevantie", concludeert de cardioloog.Aan de hand van de resultaten van het Score2-model worden personen onderverdeeld in drie categorieën: laag/matig verhoogd risico, verhoogd risico en sterk verhoogd risico. Het model werd extern gevalideerd door 25 cohortstudies in 15 Europese landen. Prof. De Backer wil er nog op wijzen dat modellen die het cardiovasculaire risico voorspellen, gebaseerd zijn op gegevens opgenomen in grote groepen patiënten: "Het inschatten van het individuele risico van een patiënt blijft op dit ogenblik een zeer onzekere oefening, die vaak slechts een benaderend resultaat zal opleveren. Die modellen zijn geen kristallen bol, en wij mogen ons als artsen niet opstellen als waarzeggers. Ik zou nooit tegen een patiënt zeggen: uw risico bedraagt zoveel of zoveel. Wel: u maakt deel uit van een groep waarin het risico globaal zoveel bedraagt. Wie binnen die groep snel een cardiovasculair incident zal ontwikkelen, kan ik als arts niet voorspellen. Wat ik daar ook nog wil aan toevoegen: het is raadzaam niet zomaar een beslissing te nemen op basis van het berekende cardiovasculaire risico alleen. Men moet ook rekening houden met comorbide aandoeningen en de voorkeuren van de patiënt. Dat laatste is in de ESC-richtlijn overigens een klasse I-aanbeveling."