Het klassieke beeld rond de pathogenese van jicht gaat uit van hyperuricemie, die aan de oorsprong ligt van een verhoogde uraatconcentratie in de gewrichten. Dat is maar een deel van het plaatje, want hyperuricemie is in de bevolking vijfmaal zo frequent als jicht. Voer voor onderzoekers.
...
De situatie die Khaled Elsaid en medewerkers recentelijk onderzochten, was nog opmerkelijker en meteen veel zeldzamer: het ging niet om hyperuricemie zonder jicht, maar om jicht zonder hyperuricemie. De jonge vrouw die het uitgangspunt vormde voor hun werk had normale urinezuurwaarden in het bloed, maar beantwoordde wel degelijk aan de EULAR-criteria voor de diagnose van jicht. De pijnlijke haard bevond zich in de linker heup. Omdat ze niet alleen wilden nagaan wat er in het bloed en de gewrichten gebeurde, voerden de onderzoekers een volledige genoomanalyse uit, samen met een proteoomanalyse en een RNA-sequentiëring in het bloed. Centraal in hun bevindingen stond lubricine. Dat is een mucineuze glycoproteïne die wordt afgescheiden in het gewricht en het kraakbeen beschermt. Zoals de naam suggereert, kan men lubricine beschouwen als een smeermiddel voor de gewrichten. Maar lubricine blijkt wel meer te doen: het voorkomt het ontstaan en afzetten van uraatkristallen in de gewrichten. Daar zat het verband met de jonge patiënte, want zij bleek ten opzichte van gezonde controlepersonen een te lage concentratie aan lubricine in het bloed te hebben. De onderzoekers kwamen erachter dat er bij haar een genetisch bepaalde disbalans bestond tussen de enzymen die lubricine afbreken en de inhibitoren van die enzymen. Het klinisch beeld bij deze patiënte - jicht zonder hyperuricemie - is zeldzaam, maar lubricine-deficiëntie blijkt minder zeldzaam te zijn bij jichtpatiënten: van de 18 jichtpatiënten mét hyperuricemie die de onderzoekers onder de loep namen, bleken er vijf een lage bloedconcentratie aan lubricine te hebben in vergelijking met gezonde controlepersonen. De lubricine-pathway kan, althans gedeeltelijk, een raadsel helpen oplossen dat reumatologen intrigeert bij het gros van de jichtpatiënten: in gewrichten die door jicht zijn aangetast, is de concentratie aan urinezuur vele malen hoger dan in het bloed bij hyperuricemie. Passieve diffusie alleen kan het ontstaan van jicht dus niet verklaren. Ook hier bleek het werk van Elsaid en medewerkers relevant: ze injecteerden de pro-inflammatoire cytokine interleukine-1b in de kniegewrichten bij lubricine-deficiënte muizen en bij normale muizen. En stelden vast dat er alleen bij de lubricine-deficiënte muizen een verhoogde expressie optrad van xanthine- oxidase, het enzym dat xanthine (als afbraakproduct van nucleïnezuren) omzet in urinezuur. Omdat lubricine-deficiëntie wel vaker blijkt voor te komen, denken de auteurs dat dit in de klinische praktijk een merker kan worden voor jicht. Bovendien vormt het een mogelijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van nieuwe behandelingen.