...

Als zeiler nam prof. dr. Johan Bellemans deel aan de Olympische Spelen in Barcelona. Die topsportachtergrond komt hem nu als hoofd van de medische begeleiding van de Belgische olympische sporters van pas.Bellemans, gespecialiseerd in knieën en sportletsels, kwam 15 jaar geleden bij Team Belgium. Na de Spelen van Londen werd hij eindverantwoordelijke. "Trainer-medische staf-sporter, wij voeren een zeer open communicatie over alles", zegt hij. "Dat is een van de afspraken vooraf: we willen álles van de sporter weten."Hoeveel van uw tijd besteedt u aan Team Belgium?Veel. Zowat 40 procent van mijn tijd gaat naar topsport en alles wat ermee te maken heeft. Ik zie uiteraard ook veel van de atleten hier in het ziekenhuis ( ZOL, nvdr.), dus er is een overlap. Maar voor de hockeyspelers bijvoorbeeld ga ik vaak naar Antwerpen om ze daar een keer in de vier weken tijdens hun nationale trainingen te zien. Verder gebeurt er ook veel via skype of e-mail.U hoeft ze dus niet altijd fysiek te zien om ze te behandelen?Neen, veel van de atleten zitten wereldwijd verspreid. Als je zou tellen hoeveel van onze toppers in België op dit moment ( vorige week, nvdr.) in het land zijn, dan kom je misschien aan tien procent.Een van de problemen toen ik bij Team Belgium kwam, was dat er geen gecoördineerd medisch topsportbeleid bestond. Na de Spelen van Peking - die voor ons land sportief niet zo goed waren - hebben we op mijn aangeven besloten dat er iets moest veranderen. We moesten op permanente basis een parapluzicht hebben op al onze topatleten. Dat zijn er een 200-tal. Sindsdien is onze succesratio op medisch vlak substantieel verbeterd. In Peking waren 18 procent van onze olympische atleten geblesseerd - daaronder verstaan we: niet in staat om 100 procent te presteren. In Londen was dat tien procent en Rio was dat maar zes procent meer. Bij die geblesseerden zaten ook bijna certitudes op een medaille en een medaille kost ongeveer vier tot vijf miljoen euro als je dat uitrekent. Dus er was een drive om dat beter te doen.Wat is er nog verbeterd behalve de structuur?We zijn veel beter geworden in het monitoren van overload. We kunnen veel sneller detecteren wanneer iemand geblesseerd dreigt te geraken én hoe iemand met een blessure toch nog super kan presteren.Zoals Nafi Thiam met haar elleboogblessure.Ja, ze had zes weken geen speer gegooid. Ze kon nauwelijks iets vastpakken. Een klassieke werperselleboog, daar hebben alle werpers vroeg of laat eens last van. We maken ons daar niet al te veel zorgen over. Het is dezelfde blessure waardoor Justine Henin is moeten stoppen met tennissen - al was zij er in Wimbledon ook op gevallen. Maar we hebben de processen doorgrond hoe je weefsels kan preconditioneren en desynthetiseren om toch nog eenmalig een topprestatie te leveren. Veel blessures doen pijn en hinderen je, maar zijn niet structureel. Een atleet die zich vier weken voor de Spelen blesseert, dat was vroeger een drama. Nu krijgen we die bijna altijd klaar - tenzij het om een beenbreuk gaat, natuurlijk.Wat kan de medische wereld voor de modale patiënt oppikken uit die topsportbegeleiding?"Bijna alles. De topsport is ons labo, er is heel veel extrapolatie. Waar we als land heel goed in zijn, is de draagbare echografie. Daarmee kunnen we echt monitoren wat het effect is van een bepaalde training op een achillespees bijvoorbeeld. Kom je in de gevarenzone of was de trainingsintensiteit te laag? We voeren soms drie, vier keer een echo per dag uit bij onze atleten. De voorbije jaren hebben we heel goed geleerd hoe weefsel reageert op rust en trainings- of behandelingsprikkels. Dat zijn inzichten die voor elke patiënt nuttig zijn."Wat ik blijf herhalen, is dat wij er zijn om de atleet te helpen winnen. Er heerst een performancegedreven cultuur. Het is niet toevallig dat de Belgen beter beginnen te sporten: iedereen is assertiever geworden. Tijdens het genezingsproces wordt heel snel de factor prestatiegerichtheid ingebouwd. Voor buitenstaanders lijkt het raar dat je in eerste instantie gericht bent op presteren en in tweede instantie op genezen. Maar al die olympische atleten willen presteren in de eerstvolgende grote competitie, die vinden het ook niet zo erg dat ze na hun carrière wat 'manken'.