...
In het artikel 'Wetenschappelijk comité adviseert bijsturing abortuswetgeving' in Artsenkrant van 30 maart 2022 pleit het wetenschappelijk comité onder co-voorzitterschap van Kristien Roelens om in België de wachttijd van zes dagen af te schaffen en de uiterste limiet om abortus toe te passen zonder opgave van reden op te trekken tot 18 en zelfs 20 weken zwangerschap. Over het lot van het ongeboren kind wordt er door deze groep nergens melding gemaakt: blijkbaar heeft de mens in wording geen enkel recht. Nochtans zochten de opstellers van de Belgische abortuswetgeving uit 1990 een evenwicht tussen de bescherming van het ongeboren leven en de terechte nood waarin een vrouw zich kan bevinden. Enkel als er sprake was van de intussen afgeschafte noodsituatie, kon de zwangerschap worden afgebroken. De beschermwaardigheid wordt ook groter naarmate de zwangerschap vordert: na 12 weken is een abortus enkel mogelijk om medische redenen. Deze uitgangspunten blijven actueel, ook al trachten voorstanders van een ongelimiteerd abortusrecht deze principes weg te zetten als achterhaald en reactionair. In die context - waarbij die bescherming trouwens heel relatief bleek en de voorbije decennia abortus meer en meer als een recht werd voorgesteld - is er een wachttijd voorzien van zes dagen om na te gaan of alternatieven zoals adoptie, tijdelijke opvang via pleegouderschap of toch zelf ouder worden geen oplossing kunnen bieden. Jammer genoeg worden deze opties en daarbij ook die wachttijd dermate gestigmatiseerd en als ouderwets, vrouwonvriendelijk of een aantasting van het zelfbeschikkingsrecht voorgesteld. Al wie mogelijke alternatieven verdedigt, krijgt een zelfde etiket krijgt opgeplakt. Nochtans moeten zij wel degelijk een kans krijgen en komen die zowel het ongeboren kind als de vrouw ten goede. De levensvatbaarheidsgrens, die wordt gebruikt om de abortusgrens te bepalen en al dan niet bescherming, blijft een zeer arbitraire scheidingslijn. In de praktijk blijkt dat die kunstmatige grens, het moment waarop de baby in principe buiten de moederschoot zou kunnen overleven, nauwelijks strookt met de harde werkelijkheid voor veel extreem premature baby's die veel te vroeg het levenslicht zien. Deze pasgeborenen hebben zoveel medische zorg, begeleiding, warmte en liefde nodig dat je die scheidingslijn nooit als een objectief criterium kan gebruiken om over dood of leven te kunnen beslissen. De voorgestelde 20 weken heeft een artificieel karakter, je kan dan evengoed pleiten om de grens te leggen tot aan de geboorte, zoals ook de Groene partij in Duitsland ooit heeft voorgesteld. Als alleen het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw primeert zonder effectief rekening te houden met het belang van het ongeboren kind, dan is zelfs de keuzevrijheid voor een abortus tijdens de hele zwangerschap ideologisch te verantwoorden. Een samenleving mag zeker het abortusdebat voeren met mogelijke wijzigingen aan de wetgeving, maar dan wel één waarbij eveneens het ongeboren leven, in welk stadium het zich ook bevindt, onze bescherming geniet. Ook deze rechten verdienen een plaats in onze grondwet.