De uitgaven voor geneesmiddelen zetten steeds meer druk op het gezondheidsbudget. Die groei is eigenlijk alleen te wijten aan de uitgaven voor ambulante patiënten in ziekenhuizen. Het MORSE-rapport van het Riziv dat deze uitgaven monitort, brengt mooi in kaart hoe dat komt.
...
In 2006, het jaar dat het geneesmiddelenforfait werd ingevoerd, bedroegen de uitgaven voor geneesmiddelen in de ziekenhuizen 1 miljard euro. In 2019 - het jaar dat het laatste MORSE-rapport nog mee in kaart brengt - is dat bedrag met een factor 2,5 gestegen. In dat jaar bedroegen de geneesmiddelenuitgaven in ziekenhuizen 2,58 miljard euro. Dat is nog net minder dan de uitgaven in de openbare apotheken - de zogenaamde 'open officina'. Die bedroegen 2,65 miljard - in 2019 bedroegen de bij het Riziv gefactureerde geneesmiddelenuitgaven meer dan 5 miljard euro. De theorie is dat bezuinigen op 'oude' geneesmiddelen - invoering van generieken en biosimilars, door de overheid opgelegde prijsdalingen,... - budgettaire ruimte schept voor innoverende therapieën. Dat schijnt, voorlopig althans, aardig te lukken in de open officina. In 2012 bedroegen de uitgaven er 2,69 miljard euro - nog net iets meer dan in 2019. Maar in dezelfde periode stegen de ziekenhuisuitgaven met meer dan 1,2 miljard. Overigens moet hier wel een belangrijke nuance gemaakt worden. Van de uitgaven die aan het Riziv worden gerekend, recupereert de overheid een belangrijk stuk van de farmaceutische industrie. Dat gebeurt voor een deel door heffingen. De inkomsten daaruit bedroegen in 2019 431 miljoen euro tegen bijna 224 miljoen in 2012. Daar kwamen nog de terugbetalingen van de artikel 111-en-verder-contracten - de vroegere artikel 81-contracten (zie hiernaast). In 2019 kreeg de overheid van de 5 miljard uitgaven dus ruim een miljard terug. Zonder dit teruggegeven geld zouden de reële overheidsuitgaven tussen 2012 en 2019 met 30% gestegen zijn. In werkelijkheid bedraagt de stijging van de geneesmiddelenuitgaven door de overheid 'maar' ietsje meer dan 12%. Bekijken we de uitgaven binnen de ziekenhuizen apart, dan doen we ook hier een opmerkelijke vaststelling. De stijging van de geneesmiddelenuitgaven situeert zich uitsluitend bij ambulante patiënten. Het bedrag dat ziekenhuizen krijgen voor het geneesmiddelenforfait vertoont over de jaren heen een dalende trend. Voor de periode van 1 juli 2012 tot 30 juni 2013 ontvingen de Belgische ziekenhuizen samen bijna 181 miljoen euro voor het forfait. Sinds 2015 steeg die som niet meer boven de 170 miljoen uit en in 2019 bedroeg ze nog 154 miljoen euro. Het gemiddelde bedrag per opgenomen patiënt kalfde af van 98,87 euro in 2014 tot 89,97 euro in 2019. Het bedrag dat ziekenhuizen voor opgenomen patiënten buiten het forfait factureren aan het Riziv bleef de voorbije jaren redelijk stabiel. Het bedroeg 246,8 miljoen euro in 2014 voor alle Belgische ziekenhuizen samen, en 254,6 miljoen in 2019. Daarentegen zie je dat de uitgaven die ziekenhuizen factureren voor ambulante patiënten tussen 2012 en 2019 meer dan verdubbeld zijn: van onder het miljard (926,6 miljoen om precies te zijn) naar 2,16 miljard. Al jaren zetten nieuwe behandelingen tegen kanker de gezondheidsbegroting onder druk. De uitgaven voor de ATC3-klasse 'overige cytostatica' (L01X) stegen tussen 2010 en 2016 jaarlijks met 10%. Maar dat was, achteraf bekeken, nog redelijk gematigd. Tussen 2016 en 2017 stegen ze met 49% en tussen 2017 en 2018 met 40% - het jaar daarna ging het weer ietsje kalmer (+21%). In 2019 was deze klasse alleen goed voor 1 miljard euro - 40% van de geneesmiddelenuitgaven in de sector. Het aantal patiënten dat met deze geneesmiddelen wordt behandeld neemt toe, maar de uitgaven stijgen snellen. Het MORSE-rapport schrijft het gegeven dat de uitgaven sneller stijgen dan het verbruik in DDD's (daily defined doses) toe aan het innoverende karakter van de middelen. Wanneer je de uitgaven binnen deze klasse bekijkt, zie je dat de sterke groei sinds 2016 vooral aan enkele middelen is toe te schrijven. De nieuwe PD(L)1-inhibitors zorgen voor uitschieters. Het Riziv berekende de kost van een behandeling met middelen van deze klasse gedurende één week van een patiënt die 80 kg weegt. Voor pembrolizumab bedroeg die bijvoorbeeld 2.305,84 euro, en voor nivolumab 1.529,83 euro. Dit gaat om de gefactureerde bedragen - voor deze middelen sloot het Riziv een tijdelijke overeenkomst af met de betrokken firma's (artikel 112). Voor alle specialiteiten uit de klasse van PD(L)1-inhibitors geldt dat sinds 2017 iedere nieuwe indicatie die het Europese geneesmiddelenagentschap EMA goedkeurt, automatisch ook geldt voor het Riziv. Er komen geregeld nieuwe indicaties bij. Dat maakt dat het aantal kankerpatiënten die van deze innoverende behandelingen gebruik kunnen maken, ook sterk is toegenomen. Wat het uiteindelijk kost aan het Riziv is niet bekend, want de firma's betalen een deel van de omzet terug - en die informatie is vertrouwelijk. De ATC-klasse L01X waar de PD(L)1-inhibitors onder vallen, is de voornaamste verantwoordelijke voor de stijging van het geneesmiddelenbudget binnen de ziekenhuizen. Maar nog tal van andere, innoverende middelen dragen daar een steentje toe bij. De klasse van de immunosuppressiva (ATC3-klasse L04A) komt op de tweede plaats, met voor 2019 366,1 miljoen euro in 2019.