...

Sinds de pandemie, waarbij veel patiënten met covid-19 op de intensive care verbleven, wordt PICS beter herkend en behandeld in 'follow-up'-klinieken. Het Universitair Ziekenhuis van Luik beschikt over een dergelijke afdeling en biedt er gespecialiseerde multidisciplinaire consultaties. Artsenkrant sprak met dr. Anne-Françoise Rousseau, intensivist en hoofd van de post-intensivecarekliniek van het Universitair Ziekenhuis Luik. Hoe identificeer je een patiënt met dit syndroom? Allereerst moet je je ervan bewust zijn dat er een probleem is: veel artsen - zowel huisartsen als specialisten - zijn zich totaal niet bewust van PICS en weten dus niet hoe ze het moeten opsporen. Een orthopedisch chirurg stelt zich geen vragen over de cognitieve toestand van een patiënt die hij terugziet. Het is dus aan ons om het bewustzijn bij onze collega's te vergroten. Want dit syndroom heeft grote gevolgen voor de levenskwaliteit van een patiënt - zelfstandigheid, terugkeer naar het werk, zelfs heropname in het ziekenhuis - en het kost zowel de patiënt als de maatschappij geld. Daarom is het belangrijk om het op te sporen zodat patiënten naar de juiste structuren kunnen worden doorverwezen voor behandeling. Bestaan er criteria en richtlijnen? Het syndroom is erg divers: lichamelijke complicaties (spierzwakte, slikproblemen, osteopenie), cognitieve en psychologische problemen (angst, depressie en PTSS), pijn, slaap, metabole en endocriene problemen, etc. Elke patiënt is anders en de presentatie van PICS varieert enorm. In 2020 heeft het KCE een rapport uitgebracht dat in de eerste plaats gericht is op huisartsen en hen hulpmiddelen biedt die snel kunnen worden gebruikt bij consulten om belangrijke symptomen te herkennen. Maar om het syndroom volledig op te sporen, volstaat dat niet. Het is dus het beste om patiënten door te verwijzen naar een gespecialiseerde kliniek. Helaas zijn er daar niet veel van in België. Wereldwijd zijn er nog geen duidelijk gedefinieerde richtlijnen. We hebben een dossier bij het Riziv ingediend om erkenning te krijgen voor dit zorgpad, dat momenteel niet wordt gefinancierd, noch voor de patiënt, noch voor het ziekenhuis. Dat is echt een probleem. Elk ziekenhuis hoeft niet per se zijn eigen afdeling te hebben, want dat zou te duur zijn, vooral qua personeel, maar we hebben grotere structuren nodig die samenwerken met perifere ziekenhuizen. Is er een model voor de behandeling? Niet echt, want niemand heeft een bepaald model gedefinieerd dat het meest kosteneffectief zou zijn... De modellen die bestaan zijn verschillend, vooral wat betreft het type patiënten dat wordt geselecteerd. Wij van onze kant nemen patiënten die lang op de intensive care hebben gelegen, maar dat is alleen omdat we niet genoeg personeel hebben om meer te doen, omdat we weten dat patiënten met een korter verblijf evenveel problemen geven. Er zijn ook verschillen in de timing van de follow-up (een enkele consultatie of meerdere) en het management: sommige modellen worden beheerd door artsen, andere door verpleegkundigen. Dit is waarschijnlijk een interessant gebied voor de verpleegkundig specialist waar momenteel veel over gesproken wordt. In onze raadpleging hebben we fysiotherapeuten, diëtisten, psychologen...Wij hebben gekozen voor een zeer brede screening, die alle mogelijke complicaties omvat, maar anderen doen slechts een paar tests. Samen met de Société de réanimation de langue française (SRLF) zijn we bezig met het opzetten van een netwerk van instellingen die post-intensivecaremonitoring kunnen uitvoeren, om grootschalige studies uit te voeren waarin modellen worden vergeleken. Welke rol kan de huisarts spelen? Het grote probleem op dit moment is het gebrek aan goede informatieoverdracht tussen de intensive care en de huisartsenpraktijk. Veel huisartsen klagen dat ze niet op tijd informatie krijgen, of dat die niet begrijpelijk of volledig is. We moeten proberen deze interactie te verbeteren zodat we beter kunnen samenwerken. Sommige huisartsen vertellen ons dat ze de intensieve zorgomgeving niet goed kennen, maar veel dingen hebben te maken met wat daar gebeurd is.Bovendien zien huisartsen weinig gevallen in het jaar en hebben ze niet genoeg tijd om te onderzoeken. Onze consulten duren bijna twee uur... Huisartsen kennen hun patiënten goed, hun sociale context en hun lokale beperkingen, en ons doel is om aanvullende expertise te bieden en elkaar aan te vullen.