...

Vandenbroucke verdedigt in het boek 10 Franke vragen aan Frank zijn nieuw model van financiering, de New Deal, waarbij de betaling per prestatie minder doorweegt, en aangevuld wordt door een forfaitair inkomen op basis van het aantal ingeschreven patiënten. Pres-tatievergoedingen blijven een deel van het model, zegt Vandenbroucke, die de Engelse NHS niet als na te volgen voorbeeld ziet. "Mijn pleidooi is zeker niet dat alle artsen voor een salaris werken, ik ben niet tegen het betalen van artsen als zelfstandigen... En ik pleit ook niet voor het veralgemenen van het model van het wijkgezondheidscentrum of medisch huis." Zijn gesprekspartner Mark Coenen geeft aan dat er bij huisartsen nog maar weinig animo bestaat rond de New Deal. "Als men aan de basis niet weet waar je mee bezig bent en wat het betekent - en dat gevoel heb ik wel eens - dan is de kans op slagen klein", zucht Vandenbroucke. Het klinkt als een gemiste kans op zelfkritiek: wie de wereld wil veranderen, moet alle betrokkenen goed uitleggen waarom. Supplementen: het woord is al gevallen. Vandenbroucke nam ze deze regeerperiode al meermaals onder vuur, met een standstill voor ereloonsupplementen in ziekenhuizen, een verbod op supplementen voor beeldvorming tijdens kantooruren voor ambulante patiënten, en de gefaseerde invoering van een verbod op ereloonsupplementen voor patiënten met recht op verhoogde tegemoetkoming. Het volgende verbod wordt al voorbereid: "je zou kunnen verbieden om nog ereloonsupplementen aan te rekenen aan alle mensen die hun maximumfactuur bereikt hebben." Vandenbroucke is gekant tegen supplementen omdat ze volgens hem voor tarief- onzekerheid zorgen, de zorg onbetaalbaar maken, en via privéverzekeringen tot kosteninflatie leiden. Het argument dat supplementen nodig zijn omdat bepaalde prestaties te laag gehonoreerd worden, vindt geen gehoor. "Het idee dat de zorgverstrekker op elke individuele prestatie voldoende 'winst' moet maken is niet alleen problematisch, het is ook minder en minder van deze tijd. Vergoedingen zullen meer globaal worden." De herijking van de nomenclatuur en een goed globaal inkomen zouden zorgverleners moeten toelaten om zonder supplementen te werken. En, waarschuwt hij: "Als men bovenop de officiële tarieven om het even welk supplement blijft vragen, dan maken we ons met de herijking van de officiële tarieven eigenlijk iets wijs. Dan hebben we nog geen garantie dat de vergoedingen tussen de artsen billijk verdeeld zijn." Vandenbroucke clashte deze legislatuur meermaals met de artsensyndicaten over het verbod op supplementen. Met het overlegmodel tussen artsen en ziekenfondsen binnen de NCAZ loopt de minister niet hoog op. Met name dat artsen nog uit een onderhandeld akkoord kunnen stappen, vindt hij bizar. "Je hebt een vakbond, die probeert een zo goed mogelijke cao te onderhandelen voor zijn leden, maar het tegelijkertijd heel belangrijk vindt dat die cao niet bindend is voor hen." En nog: "Als het klassieke overlegmodel nog een rol wil spelen, zal het zich moeten heruitvinden." Een piste die Vandenbroucke overweegt om de conventioneringsgraad te verhogen, is de toekenning van premies en voordelen van accreditering afhankelijk maken van het geconventioneerd zijn en - zoals nu al bij de 'maximumtarieven' in tand- en mondzorg - geconventioneerde zorgverstrekkers toelaten om bij bepaalde prestaties voor bepaalde patiënten een hoger officieel tarief aan te rekenen. Een soort 'officiële' supplementen langs de achterdeur, dus? Voor de ziekenhuizen wil Vandenbroucke de aanslepende hervorming van de financiering afronden. De personeelsomkadering, uitrusting en werkingskosten worden dan rechtstreeks gefinancierd in functie van de zorg die nodig is. Los daarvan ontvangt de arts een zuiver professionele vergoeding waarop geen afdrachten meer van toepassing zijn. Dat artsen vrezen daardoor inspraak te verliezen in beslissingen over uitrusting en beleid, is volgens Vandenbroucke onterecht. "Alle macht aan de managers is echt niet mijn model. Ziekenhuizen moeten een bestuursmodel invoeren waarin artsen op het inhoudelijke, medische vlak echt mee aan het stuur zitten." Ook verpleegkundigen zouden daarin een stem moeten hebben. Een tweede grote werf is concentratie van zorg. Volgens Vandenbroucke geloven nog te veel ziekenhuizen in wat hij het IKEA-model noemt (Ik Kan in mijn Eentje Alles). "In een volgende regeer- periode moeten we van meet af aan een alomvattend plan overeenkomen waarbij het hele ziekenhuislandschap grondig tegen het licht gehouden wordt (...). Alle zorg die geconcentreerd moet worden, moet effectief geconcentreerd worden op het gepaste niveau. Tegelijkertijd mag concentratie van expertise 'nabije zorg' niet in de weg staan." Ook over geestelijke gezondheid, zorgpersoneel, geneesmiddelen, langdurig zieken en gezond leven laat Vandenbroucke in dit boek zijn licht schijnen - gevolgd door een terugblik op de coronaperiode. De grootste les daaruit is dat je het gevecht met zo'n pandemie alleen aan kunt "als je alles uit de kast haalt om alle solidariteit georganiseerd te krijgen die de samenleving kan bieden. Dat vereist eensgezind leiderschap, met positieve doelen." Het boek maakt duidelijk waar Vandenbrouckes prioriteiten voor de toekomst van de gezondheidszorg in België liggen. Of er voor hem plaats zal zijn in het leiderschap, zal na de verkiezingen blijken.