...

De kwestie werd onderzocht bij vogels, knaagdieren, apen en andere zoogdieren. Onderzoekers maakten gebruik van autopsie, neurologische beeldvorming, gedragstests en klinische onderzoek (in verband met specifieke syndromen). Voor em. prof. Jacques Balthazart (voormalig diensthoofd van het labo voor neuro-endocrinologie van het gedrag, Universiteit Luik) is de conclusie duidelijk en reproduceerbaar: er bestaan wel degelijk vrouwelijke en mannelijke hersenen. En de anatomische en functionele verschillen worden - althans gedeeltelijk - bepaald door biologische (versus sociale) factoren.Uit autopsieonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat bepaalde kernen in de hersenen (BSTc, INA-3,...) een verschillend volume hebben bij beide seksen. Met MRI kan men hetzelfde vaststellen in verband met structuren zoals het cerebellum en de hypothalamus. Het totale volume van de hersenen is gemiddeld hoger bij mannen dan bij vrouwen, ook als men corrigeert voor de kleinere gestalte van vrouwen. Die laatsten hebben dan weer een hoger percentage grijze stof (neuronen), terwijl mannen meer witte stof (connecties) hebben."Er bestaan ook cognitieve verschillen", zegt Jacques Balthazart. "Ruimtelijk inzicht is beter ontwikkeld bij mannen, taalvaardigheid beter bij vrouwen. Men moet er wel rekening mee houden dat er flink wat overlap bestaat tussen beide seksen." En hij verklaart zich nader met behulp van beeldspraak: "Neem nu de temperatuurcurves van Parijs en Marseille. Er bestaat een aanzienlijke overlap tussen beide curves. Maar in Parijs teelt men appelen en peren, en in Marseille verbouwt men appelsienen en citroenen."Een ander relevant verschil tussen beide seksen betreft de agressiviteit, die gemiddeld meer uitgesproken is bij mannen. "Dat heeft voor de meeste individuen geen enkele weerslag. Maar als men boven een bepaald niveau van agressiviteit gaat, komt men in conflict met de maatschappij. Dat verklaart waarom in de meeste landen meer dan 90% van de personen die in de gevangenis zitten voor geweldpleging een man is."De vraag stelt zich vanwaar die verschillen komen. Met diermodellen heeft men kunnen aantonen dat de rol van biologische factoren overheerst. Meer bepaald gaat het om hormonale factoren. Een deel van het verhaal speelt zich af in utero: de hersenen van mannelijke individuen viriliseren onder invloed van testosteron afgescheiden door de testes. Bij vrouwelijke individuen werken de ovaria niet tijdens het foetale leven, wat betekent dat er geen oestrogenen worden geproduceerd.Daarom dacht men vroeger dat de feminisering van de hersenen een optie 'by default' was. Maar onderzoek aan de universiteit van Luik heeft deze zienswijze op de helling gezet. Het ziet er veeleer naar uit dat de feminisering van de hersenen bij de muis plaatsvindt onder invloed van een oestrogeensecretie in het postnatale leven, meer bepaald net voor de puberteit. De differentiatie voltrekt zich dus niet op hetzelfde ogenblik van het leven bij mannen en vrouwen.Wat bij de mens? Onderzoek werd opgezet om op deze vraag een antwoord te vinden, maar het is duidelijk dat men in dat geval om ethische redenen geen gebruik kan maken van hormonale of genetische manipulatie. Daarentegen vindt men opheldering bij patiënten die tijdens het embryonale leven afwijkende hormonale invloeden hebben ondergaan als gevolg van mutaties of een verstoorde omgeving.Congenitale bijnierhyperplasie is bijvoorbeeld een genetische ziekte waarbij meisjes in utero worden blootgesteld aan buitensporige testosteronwaarden. Daardoor ziet men bij 5 tot 10% van hen een uitgesproken virilisatie, belichaamd door structuren die op een penis en een scrotum lijken. In het verdere leven zullen die kinderen een voorkeur hebben voor jongensspelen en geneigd zijn mannelijke gedragingen aan te nemen, ondanks corrigerende hormonale en chirurgische behandelingen en ondanks het feit dat ze als meisjes worden opgevoed.Jacques Balthazart heeft al deze inzichten recentelijk in een boek samengebracht*. In dat boek verdedigt hij ook het idee dat de seksuele geaardheid niet voortvloeit uit ervaringen tijdens het leven, maar bepaald wordt door prenatale biologische invloeden.Hij baseert zich daarvoor op dieronderzoek waaruit gebleken is dat homoseksualiteit experimenteel kan worden geïnduceerd. Dat kan men tot stand brengen door hormonale manipulatie tijdens het prenatale of perinatale leven. Een andere methode is het vernietigen van een kern in de preoptische zone van de hersenen die groter is bij mannen dan bij vrouwen en waarvan men weet dat hij bepalend is voor het seksuele gedrag van mannen.Er bestaan wel meer argumenten in het voordeel van deze theorie. Bij de mens zijn er aanwijzingen dat homoseksualiteit gerelateerd is aan bijzondere morfologische en fysiologische kenmerken. "Daarnaast heeft homoseksualiteit een genetische basis, aangezien de aanwezigheid van een homoseksuele persoon in een familie de kans verhoogt dat er nog andere homoseksuelen onder de broers, zussen of andere naasten zijn", verklaart prof. Balthazart."Men zou kunnen opperen dat dit verband houdt met psychosociale factoren, maar gegevens opgetekend bij homozygote en dizygote tweelingen spreken dat tegen." In het prenatale leven zouden ook immunologische factoren een rol spelen bij het tot stand komen van homoseksualiteit.Voorts haalt Jacques Balthazart argumenten aan die suggereren dat ook transgenderisme althans gedeeltelijk door biologische factoren wordt bepaald. Verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke hersenen hebben maatschappelijke gevolgen. Maar het idee dat hersenen een sekse hebben wordt tot op heden in sommige kringen betwist. Daarover hebben we het in een volgend nummer.