...

Hormonale substitutietherapie (HST) wordt minder voorgeschreven sinds de eerste publicaties over het Women's Health Initiative (WHI) in 2002. Om na te gaan hoe de zaken er intussen voor staan, heeft de Belgian Menopause Society in 2018 gepeild naar de kennis van de huisartsen en de perceptie van de vrouwen. Dit jaar waren de gynaecologen aan de beurt."We wilden weten hoe gezondheidsexperts kijken naar HST. Een onderwerp dat de gemoederen beroert en bij het brede publiek aanleiding is tot allerlei geruchten en misverstanden", zegt prof. Serge Rozenberg (diensthoofd gynaecologie-verloskunde in het Sint-Pietersziekenhuis, Brussel - secretaris Belgian Menopause Society). "De laatste jaren zijn nieuwe richtlijnen uitgevaardigd om de plaats van de HST opnieuw te omschrijven. Misschien schijnt er dus wat licht tussen de aanbevelingen en het voorschrijfgedrag van artsen in het veld."Een artikel in New England Journal of Medicine (1) vroeg zich af hoe men de praktijk opnieuw op het juiste pad kan helpen. Deze nieuwe analyse van het WHI-gegevens toont aan dat het fractuurrisico met ongeveer 10 gevallen afneemt bij 1.000 vrouwen die gedurende vijf jaar worden behandeld met een combinatie van oestrogeen en progesteron (O + P) of met een oestrogeen alleen. Tegelijk bestaat er een klein extra risico op coronair lijden (O + P) en op trombose (met beide behandelingen). Voor O + P bestaat er bovendien een verhoogd risico van borstkanker a rato van 3 gevallen.In 2018 toonde de BMS-peiling aan dat 40% van de vrouwen met meer dan drie klachten (zoals vasomotorische klachten, spier- en gewrichtspijn, slaapstoornissen, enz.) niet behandeld werd. "We zagen dat huisartsen het probleem wel onderkenden, maar terughoudend waren ten opzichte van de behandeling, omdat er daarrond geen eensgezindheid bestond", zegt prof. Rozenberg.Nu is het de beurt aan de gynaecologen: de Belgian Menopause Society heeft 200 Belgische specialisten bevraagd (2). De respondenten kregen twee casussen voorgelegd. De eerste betreft het opstarten van HST bij een 52-jarige vrouw zonder risicofactoren (hart- en vaatziekten, borstkanker). Of bij een vrouw van 62 jaar met ernstige vasomotorische motorische symptomen of osteoporose. De tweede casus gaat over het voortzetten van HST op 62-jarige leeftijd wegens ernstige vasomotorische klachten na het stopzetten van een eerdere HST of wegens osteoporose.De respondenten moesten aangeven wat ze deze vrouwen zouden aanbevelen: HST, fyto-oestrogenen, een niet-hormonale behandeling (zoals gabapentine), calcium en vitamine D, een SERM (selectieve oestrogeenreceptor-modulator), bisfosfonaten of denosumab.De resultaten zien er als volgt uit. Ongeveer 80% van de gynaecologen zou HST voorschrijven bij een vrouw van 52 jaar met ernstige vasomotorische klachten. Maar slechts 30% zou dat doen bij osteoporose. In dat laatste geval geeft 76% calcium en vitamine D, 47% een bisfosfonaat, 13% denosumab en 10% een SERM. Bij een vrouw van 62 jaar geeft de helft een HST in geval van ernstige vasomotorische klachten en 14% in geval van osteoporose.Zet men op 62-jarige leeftijd de behandeling voort? Als de vrouw ernstige vasomotorische klachten heeft, gaat 90% van de gynaecologen door met de behandeling. "Dat is bemoedigend", zegt prof. Rozenberg. "Als de levenskwaliteit onder de klachten lijdt, is het belangrijk verder te behandelen. Ongeveer de helft zou de behandeling stopzetten bij osteoporose zonder vasomotorische klachten, om een andere behandeling voor te schrijven. Meestal gaat het dan om calcium en vitamine D (50% tot 80%) of bisfosfonaten (50% tot 60%). Maar we komen niet tot toereikende behandelingspercentages.""We zien dat 15% van de gynaecologen geen doeltreffende behandeling voorschrijft bij patiënten met ernstige klachten en zonder risicofactoren", becijfert Serge Rozenberg. "Men kan zich daar vragen bij stellen. De resultaten zijn alvast beter dan bij de huisarts. Maar het is teleurstellend dat slechts een derde van de gynaecologen HST erkent als behandeling van osteoporose bij vrouwen van 52 jaar.""HST mag niet lichtvaardig worden voorgeschreven. In onze casusbeschrijving hadden we aangegeven dat geen van beide vrouwen contra-indicaties had. Toch voelen we een zekere terughoudendheid bij de collega's. Osteoporose treedt onvoldoende als aandachtspunt op de voorgrond. Nochtans vereist deze aandoening een aangepaste behandeling om de gevolgen te beperken, zodat de levenskwaliteit geoptimaliseerd wordt.""De houding van de wetenschappelijke verenigingen is momenteel versoepeld. Bij een patiënte zonder klachten of osteoporose wordt behandeling niet aanbevolen. Maar in aanwezigheid van klachten en/of osteoporose, is behandeling verantwoord tot 60 à 65 jaar. Dat is een globale consensus die opnieuw moet worden geëvalueerd."