In een arrest van 4 oktober heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich voor het eerst kunnen uitspreken over de verenigbaarheid van een euthanasiewet - en nog wel de Belgische - met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
...
Het Hof ziet geen principiële onverenigbaarheid tussen opzettelijke levensbeëindiging, toegepast door een arts op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt (euthanasie) en artikel 2 van het Mensenrechtenverdrag. Die bepaling beschermt het recht op leven en verplicht de lidstaten dit recht te garanderen. Omdat de standpunten hierover erg uiteenlopen, beschikken de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge. Dat de Belgische Raad van State en het Grondwettelijk Hof ook reeds oordeelden dat artikel 2 niet wordt geschonden, sterkt het Europees Hof in zijn oordeel dat die marge niet werd overschreden. Het Europees Hof stelt echter wel een schending vast van artikel 2 doordat er onvoldoende waarborg is op een afdoende controle op de correcte naleving van de wettelijke voorwaarden. Zowel de te lange duur van het strafrechtelijk onderzoek in de rechtszaak in kwestie als het gebrek aan onafhankelijkheid van de federale controle- en evaluatiecommissie in deze zaak zijn het Hof een doorn in het oog. Dat hier dringend werk aan de winkel is voor de wetgever blijkt uit de zoveelste oproep om zich kandidaat te stellen als commissielid in het Staatsblad van 7 oktober. Alle vroegere oproepen voor belangstellenden bleven zonder goed gevolg. De verzoekende partij voor het Europees Hof, de zoon van de vrouw op wie euthanasie werd toegepast, voerde ook een schending aan van artikel 8 van het Mensenrechtenverdrag. Dat artikel beschermt het recht op privé- en gezinsleven. Hij klaagde dat hij helemaal niet betrokken werd in de besluitvorming omtrent de euthanasie bij zijn moeder. Daarmee kwam artikel 3, §2, 5° van de euthanasiewet in het vizier. Die bepaalt dat de arts die euthanasie toepast het verzoek om euthanasie moet bespreken met diens naasten 'indien de patiënt dit wenst'. De moeder had een dergelijke wens niet uitgesproken, integendeel, zo blijkt uit het arrest. De betrokken artsen hadden haar meerdere keren gesuggereerd haar kinderen te contacteren. Ze was er niet op ingegaan. Volgens het Europees Hof hebben de betrokken artsen alle redelijke stappen ondernomen opdat de moeder haar kinderen op de hoogte zou brengen van haar euthanasieverzoek, rekening houdend met hun wettelijke verplichting de vertrouwelijkheid en het beroepsgeheim te eerbiedigen. Het geciteerde artikel van de euthanasiewet doorstond dus de toetsing aan het Mensenrechtenverdrag. Deze bepaling is in balans met de plicht van artsen om de wens van de patiënt te respecteren en de genoemde wettelijke verplichtingen. Deze garanderen niet alleen de bescherming van het privéleven van de patiënt, maar ook het vertrouwen in de medische beroepsgroep en in de gezondheidszorg, aldus het Hof.