We horen verontrustende, zelfs onheilspellende berichten over de geestelijke gezondheid. Een op de vier personen zou te maken krijgen met psychische problemen en de pandemie zou het nog erger maken. De psychische nood wordt volgens sommigen steeds groter, verder aangewakkerd door de sociale media en neoliberale politiek.
...
Of dit inderdaad zo is, is een vraag die Lucy Foulkes, psycholoog aan University College London, zich stelt. Hoe groot is het probleem van de geestelijke gezondheid anno 2021 en wat kunnen we er aan doen? In haar lucide debuut Losing our minds gebruikt ze haar kennis als ervaringsdeskundige en als hulpverlener om helder en bedachtzaam het complexe probleem van de geestelijke gezondheid(szorg) in kaart te brengen. Het vaak aangehaalde getal dat een kwart van de populatie een psychische stoornis heeft, verdient nuancering. Dat getal is niet gebaseerd op klinisch onderzoek maar op vragenlijsten en interviews en telt elke schrik bij de angststoornissen en elk dipje bij de depressies. Meta-analyses laten zien dat de toename van psychische problemen in de laatste decennia niet algemeen is en zeker niet strookt met de alarmerende berichten over een psychiatrische epidemie. De laatste decennia is het aantal psychische stoornissen niet significant gestegen. Wel zoeken meer mensen hulp, terwijl mensen die ernstige problemen hebben juist te vaak van hulp verstoken blijven. Sommige groepen zijn extra kwetsbaar. Het merendeel van de psychische stoornissen ontstaan op jonge leeftijd en het risico op mentale problemen is hoger met een lage socio-economische status of als je behoort tot een minderheidsgroep. De pandemie legt intussen de vinger op de wonde: problemen die er al lang waren (zoals armoede, wachtlijsten, ondermaatse zorg, verspilling van tijd en middelen) worden nu nog scherper. De vermeende nefaste rol van de sociale media moet op basis van de beschikbare cijfers overigens met een flinke korrel zout genomen worden. De diagnose van Foulkes is scherpzinnig. Enerzijds is er het steeds verder uitdijende gamma van diagnoses, met een breed pallet van symptomen die elkaar vaak overlappen en die in spectra gradueel in elkaar en in de normaliteit overgaan. Anderzijds heb je de verhoogde bespreekbaarheid van psychische problemen dankzij psycho-educatieve en stigmabestrijdende programma's. Psychiatrische terminologie is daarbij in het dagelijks taalgebruik beland, waardoor elke mistroostige bui al gauw een depressie genoemd wordt en elk liefdesverdriet een trauma. In deze taalinflatie wordt de betekenis van termen opgerekt tot ver voorbij hun klinische betekenis. Zo zadelen we aan de ene kant iedereen die met de tegenslagen van het dagelijkse leven worstelt op met het stigma van psychische ziekte terwijl we de diepe ellende van mensen met ernstige psychische stoornissen verdunnen. Foulkes wijst op de gevaren om elke emotionele hobbel bij tegenspoed te promoveren tot iets wat behandeld moet worden. Zo praat je mensen problemen aan die ze niet hebben terwijl te veel mensen die echt in een psychische put zitten niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Foulkes analyseert kritisch maar welwillend hoe de gelijktijdige over- en onderschatting van de mentale volksgezondheid het gevolg is van de vooruitgang die in de voorbije decennia in de geestelijke gezondheidszorg geboekt is en waarom het doemdenken daarover onterecht is. Want er is hoop. Deskundige hulp helpt, onder de vorm van medicatie of therapie. Zelf-redzaamheid en veerkracht zijn tot veel in staat. Wij kunnen zelf veel doen voor elkaar: actief luisteren, gevoelig zijn voor de (vaak onuitgesproken) pijn van de ander en geen schrik hebben om te vragen naar iemands mogelijk suïcidale gedachten. En nooit vergeten dat het vroeg of laat weer beter zal gaan, zonder dat het allemaal perfect hoeft te zijn.