...

Als een patiënt een huwelijkscontract wil sluiten, een schenking wil doen of een testament wil opmaken moet die voldoende gezond zijn van geest. Dat houdt in dat diegene die bv. schenkt of een testament opmaakt in staat moet zijn om de zin en de draagwijdte te begrijpen van wat hij van plan is om te doen. Hij moet daar ook mee instemmen en over een voldoende intelligentie en redeneervermogen beschikken. De ongezondheid van geest kan trouwens niet alleen voortvloeien uit een psychische aandoening. Ook sommige fysieke aandoeningen kunnen eventueel leiden tot een aantasting van de wil. Er zal telkens in concreto moeten worden nagegaan of er al dan niet een ongezondheid van geest voorligt op het moment van het stellen van de rechtshandeling. Het gebeurt maar al te vaak dat als iemand een testament opmaakt, een schenking doet of een huwelijkscontract aangaat, bepaalde nabestaanden (die door de opmaak minder erven dat wat ze 'normaal' zouden erven) dit alles later in vraag stellen. Een klassiek argument dat daarbij dan wordt gehanteerd is dat zij zeggen dat uw patiënt op het moment van het aangaan van het contract of het maken van het testament eigenlijk niet gezond was van geest. Zeker bij hoogbejaarde mensen die bv. lijden aan dementie gebeurt dit maar al te vaak. Indien dit argument wordt gevolgd zal het huwelijkscontract, de schenking of het testament ... nietig zijn. Er zal dan ook geen rekening mee worden gehouden om te bepalen wie wat erft. En dat is iets wat uw patiënt (die veelal niet meer in leven zal zijn op het moment dat het in vraag stellen gebeurt) wellicht te allen prijze wil vermijden. Als iemand later beweert dat uw patiënt op het moment van het stellen van de rechtshandeling niet voldoende gezond was van geest, moet deze dat bewijzen. Er bestaat dus een soort van vermoeden dat er wel een gezondheid van geest was. Het bewijs van ongezondheid van geest zou bijvoorbeeld kunnen worden geleverd aan de hand van getuigenissen, het feit dat uw patiënt onder bewind staat, aan de hand van medische verslagen die worden bijgebracht, de resultaten van een MMSE-test en dies meer. Het is dus niet aan uw patiënt (of aan nabestaanden die willen dat de rechtshandeling blijft bestaan) om het bewijs van de gezondheid van geest te leveren. Het bijbrengen van een attest van wilsbekwaamheid is dan ook geen vereiste voor de geldigheid van de rechtshandeling. Toch kan het nuttig zijn om over zo'n attest van wilsbekwaamheid te beschikken. Indien uw patiënt (of diens nabestaanden die er belang bij hebben dat het huwelijkscontract, de schenking of het testament overeind blijft en niet aangevochten kan worden) beschikt over een attest van wilsbekwaamheid dat u opmaakt zal het voor partijen die de rechtshandeling willen aanvechten extra moeilijk worden om dit te doen. Er ligt dan nu eenmaal een attest voor van een arts die de wilsbekwaamheid bevestigt. Het bewijs dat er dan wel een ongezondheid van geest was zal in dat geval bijzonder moeilijk worden, zeker als het attest van wilsbekwaamheid dateert van (minstens ongeveer) dezelfde dag als diegene waarop de rechtshandeling werd gesteld. Het kan ook gebeuren dat een notaris die wordt aangezocht om de akte op te stellen of een notarieel testament op te maken zijn twijfels heeft over de geestestoestand van uw patiënt en dat die vraagt dat uw patiënt zo'n attest bijbrengt. Ook in dat geval zal uw patiënt allicht opvolgend bij u komen aankloppen. Krijgt u de vraag van uw patiënt om een attest van wilsbekwaamheid op te stellen, dan dient u rekening te houden met een advies van de Orde der artsen van 17 maart 2018. Bij dit advies gaat de Orde uit van het standpunt dat de vertrouwensrelatie tussen de behandelende arts en de patiënt tweeledig is. Meer bepaald kan deze vertrouwensrelatie er enerzijds toe leiden dat de behandelende arts de meest aangewezen persoon is om een wilsbekwaamheidsattest op te maken. Anderzijds kan een dergelijk verzoek de vertrouwensrelatie onder druk zetten wanneer de arts oordeelt dat de patiënt wilsonbekwaam is, daar waar de patiënt echter meent dat hij wel wilsbekwaam zou zijn. De Orde is dan ook van oordeel dat een behandelende arts, op verzoek van of met toestemming van de patiënt, een wilsbekwaamheidsattest kan verlenen aan een patiënt. Hierbij dient de behandelende arts wel een aantal spelregels in acht te nemen. Zo moet de behandelende arts, als die ingaat op het verzoek van de patiënt, met het oog op de transparantie vermelden dat hij als behandelende arts optreedt. Weigert hij in te gaan op het verzoek van de patiënt, dan dient hij deze laatste door te verwijzen naar een collega.