...

Op 30 maart 1990, een dag na de parlementaire goedkeuring van de abortuswet bezorgde koning Boudewijn aan toenmalig eerste minister Wilfried Martens (CVP, nu CD&V) een brief. Daarin liet hij weten deze wet niet te kunnen ondertekenen omdat dit 'de enige weg is die ik in geweten kan volgen'. De koning vreesde dat deze wet "door een groot deel van de bevolking beschouwd wordt als een toelating tot vruchtafdrijving tijdens de twaalf eerste weken na de bevruchting." Zonder de handtekening van de koning kan een wet echter niet in werking treden. De koning stelde wel geen veto tegen de wet, maar hij wilde er geen medeverantwoordelijkheid voor dragen. Dus vroeg hij premier Martens een oplossing te zoeken voor zijn gewetensprobleem. Op zondag 1 april 1990 vergaderden Wilfried Martens en zijn vicepremiers samen met de secretaris van de ministerraad - grondwetspecialist en latere voorzitter van het Grondwettelijk Hof - André Alen. Op 14 mei 1990 hadden Alen en Velaers een uitvoerig gesprek over de mini-koningskwestie. Het schriftelijk verslag van dit gesprek bleef 33 jaar lang ontoegankelijk. Het is nu openbaar gemaakt in een bijlage bij dit boek. Het bevat een schat aan gegevens over de zoektocht naar een oplossing. Tijdens de vergadering bladerde Alen door zijn exemplaar van de grondwet en kwam uit bij artikel 82 (vandaag artikel 93) over de onmogelijkheid van de koning om te regeren. Hij las het voor waarop de ministers uitriepen: 'Dat is het! Dat is het!'. Alen temperde meteen hun verwachtingen: 'Ja, maar, it's a joke...'. Niettemin werd deze piste verder bewandeld. De Engelse koning George III was in 1820 geestesziek overleden. Met dit voorbeeld voor ogen werd bij de stichting van België in 1831 een regeling voor de onmogelijkheid van de koning om te regeren in de nieuwe grondwet opgenomen. Het woord geestesziek komt in die bepaling niet voor. Wel is er sprake van het 'laten vaststellen' van de onmogelijkheid om te regeren. En daarmee, schrijft Velaers (pagina 166) werd oorspronkelijk bedoeld 'dat een geneesheer de ziekte van de koning moet vaststellen.' Na de onafhankelijkheid van België bleef de 'Hollandse' wet van 12 maart 1818 op de uitoefening van de geneeskunde van toepassing - nog tot 1967 trouwens. Die wet voerde het nog steeds geldende misdrijf onwettige uitoefening van de geneeskunde in. Zo bekeken, is er voor artsen dus een cruciale rol weggelegd bij de toepassing van de grondwet in moeilijke tijden. Ik geef toe dat ik het zo ook nog niet had bekeken. Maar de onmogelijkheid om te regeren hoeft niet noodzakelijk uit een ziekte voort te vloeien. Artikel 82 werd voor het eerst toegepast voor Leopold III. Tijdens de tweede wereldoorlog was die in de onmogelijkheid te regeren omdat hij krijgsgevangene van de Duitsers was. Om in zo'n geval de onmogelijkheid te regeren vast te stellen, moet je geen arts zijn. Bij Boudewijn lag het wel ingewikkelder. Die had zelf gesuggereerd dat hij om fysieke redenen niet kon ondertekenen. Volgens Martens had Boudewijn gezegd: 'Ik kan de pen om die wet te ondertekenen, niet vasthouden' en 'hij bedoelde dat letterlijk, om fysieke redenen' (bladzijde 93). Nooit werd er echter overwogen om die fysieke onmogelijkheid te ondertekenen door een arts te laten vaststellen. Er werd een pragmatische oplossing gevonden. Artikel 79, derde lid (vandaag artikel 90, tweede lid) van de grondwet bepaalt dat 'na het overlijden' van de koning diens bevoegdheid wordt uitgeoefend door de ministers. Het vaststellen van iemands overlijden moet uiteraard door een arts gebeuren. Ook een medische leek kon echter wel vaststellen dat Boudewijn springlevend was. Zoals voor Leopold III werd beslist ook in dit geval deze bepaling naar analogie toe te passen. In de nacht van 3 op 4 april 1990 ondertekenden alle ministers het besluit waarin werd vastgesteld dat de koning in de onmogelijkheid was om te regeren. Nadien bekrachtigden zij, in plaats van de koning, de abortuswet die vervolgens werd bekendgemaakt in het staatsblad van 5 april 1990.