...

De studie werd opgezet om na te gaan hoe de infectie met het SARS-CoV-2 zich over de bevolking verspreidt, incluis de asymptomatische infecties. De Antwerpse onderzoekers analyseerden daarvoor bloedstalen die door huisartsen of prikcentra waren afgenomen bij een eerstelijnspopulatie, in de context van de gewone dagelijkse praktijk. De steekproef was representatief voor de demografische kenmerken van de Belgische bevolking. De eerste meting betrof de week van 30 maart tot 5 april. "Hier vonden we antistoffen bij 3% van de onderzochte stalen", zegt prof. Theeten. "Dat was meer dan wat op dat moment uit de andere statistieken naar voren kwam. De tweede meting (20 tot 26 april) toonde 6%. Meting nummer drie - weer drie weken later - klokte af op 7%, een niet- significante stijging. Die stagnatie leek ons invoelbaar: we leidden er gewoon uit af dat de lockdown zijn doel bereikte, want meting 2 en 3 vielen tijdens de lockdown. De vierde meting vond plaats toen de isolementsmaatregelen al wat versoepeld waren. Bovendien werd ze uitgevoerd na een iets langer tijdsinterval dan de vorige metingen: vier in plaats van drie weken. We verwachtten ons dus aan een verdere stijging. Maar neen, die kwam er niet: 5,5% werd het."Relevant is dat men in andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, een gelijkaardige dynamiek optekende: een flinke stijging in het begin, daarna een plateau. Intussen verscheen in Nature Medicine een studie waaruit bleek dat antistoffen bij SARS-CoV-2 (nog) sneller verdwijnen dan bij andere coronavirussen. "We trokken er onze conclusies uit", duidt Heidi Theeten. "Kennelijk bereikten onze cijfers een plateau omdat de vroegst besmette personen hun antistoffen begonnen te verliezen, waardoor we ondanks nieuwe besmettingen globaal geen stijgende percentages meer haalden.""Dat betekent dat het percentage personen met antistoffen geen maat is voor wat men achtergrondimmuniteit zou kunnen noemen", vult Pierre Van Damme aan. "Dat percentage is veeleer een tijdelijke maat voor recente blootstelling aan het virus." Heidi Theeten: "Als we dankzij verdere studies te weten komen hoelang antistoffen tegen het SARS-CoV-2 in het lichaam aanwezig blijven, kunnen we de cijfers corrigeren en alsnog een schatting maken van het aantal mensen dat besmet geraakt is." Snel verdwijnende antistoffen... Wordt het ontwikkelen van een vaccin daardoor zo mogelijk nog spannender? "We moeten dat vanuit verschillende hoeken bekijken", blijft prof. Van Damme er rustig bij. "Waarschijnlijk is het zo dat het SARS-CoV-2 nog andere antistoffen opwekt, waar onze studie niet naar peilt. Bovendien tonen recente studies aan dat het virus ook de T-celimmuniteit stimuleert. Die T-celimmuniteit blijkt ook aanwezig te zijn bij personen die geen antistoffen ontwikkelden na blootstelling. Daarom gaan we nu de T-celimmuniteit op verschillende momenten bestuderen bij personen die een (met PCR-test) bewezen covid-19 doormaakten en al dan niet antistoffen hebben. De resultaten van onze sero-epidemiologische studie zijn dus aanleiding om te gaan kijken naar een bredere waaier aan immuunreacties die door het virus worden opgewekt." De antistofrespons na een natuurlijke infectie is overigens geen waterdichte voorspelling van wat een vaccin tot stand kan brengen. Pierre Van Damme neemt als voorbeeld de situatie rond het humaan papillomavirus: "Zowat 50% van de vrouwen ontwikkelt geen antistoffen na blootstelling aan HPV-16. Bij de andere helft van de vrouwen is de antistoftiter detecteerbaar, maar laag. Daarnaast zijn die antistoffen niet beschermend: bij nieuwe blootstelling kan de vrouw een nieuwe infectie krijgen. Na vaccinatie ontstaan echter veel hogere concentraties antistoffen, die bovendien wél beschermend werken." "De huidige vaccinontwikkelaars zijn zich goed van al deze gegevens bewust", weet men bij VAXINFECTIO. "Ze zullen hun vaccin beoordelen op de opgewekte antistoftiters en de kwaliteit van de antistoffen. Maar ze zullen ook rekening houden met de rol van de T-celimmuniteit bij de bescherming tegen het SARS-CoV-2. Bepaalde vaccintypes spelen meer in op T-celimmuniteit dan andere. Een voorbeeld zijn de virale-vectorvaccins. Dat zijn vaccins waarbij het RNA dat codeert voor een bepaald viraal antigeen in het lichaam wordt aangebracht met behulp van het mazelenvirus of een adenovirus. We weten dat dit type vaccin het immuunsysteem breder aanspreekt dan alleen via het humorale luik." "Ook vaccins waarin hulpstoffen worden aangebracht, brengen een bredere respons teweeg. Dat zijn dus de vaccins op basis van het SARS-CoV-2 zelf of fragmenten daarvan, waaraan specifieke hulpstoffen worden toegevoegd om de werking bij bepaalde kwetsbare groepen te optimaliseren. Er worden ook wel klassieke geïnactiveerde vaccins ontwikkeld. Maar de vraag is of ook deze vaccins het immuunsysteem voldoende zullen stimuleren om bescherming te bieden."