dr. Charlotte Beaudart
dr. Charlotte Beaudart

Er worden meerdere operationele definities van sarcopenie gebruikt. Daardoor is het moeilijk de prevalentie en de impact ervan op korte, middellange en lange termijn te evalueren. De European Working Group on Sarcopenia in Older People (EWGSOP) raadt aan om een diagnose van sarcopenie te stellen als én de spiermassa én de spierfunctie verminderd zijn. Die laatste wordt beoordeeld naar de kracht en/of de fysieke prestaties.

Op grond van die richtlijn hebben onderzoekers van de afdeling volksgezondheid, epidemiologie en gezondheidseconomie van de Universiteit van Luik de literatuur doorgenomen. Voor hun onderzoek hebben ze enkel de prospectieve studies gehandhaafd die de definitie van de EWGSOP hebben gebruikt en de gevolgen van de sarcopenie hebben gerapporteerd. De resultaten werden in Firenze gepresenteerd door Charlotte Beaudart (foto).

In het totaal ging het om 17 studies, die tussen 2012 en 2015 werden gepubliceerd, met 99 tot 6.658 deelnemers die werden gevolgd gedurende drie maanden tot 9,8 jaar. Er werd een meta-analyse uitgevoerd van de criteria die in minstens drie studies werden onderzocht.

Tien van de twaalf studies hebben de sterfte geëvalueerd. De sterfte was significant hoger (factor 3,60, 95% BI 2,96-4,37) bij de patiënten met sarcopenie dan bij de patiënten zonder sarcopenie. Sarcopenie had een sterkere impact bij patiënten van 79 jaar en ouder dan bij patiënten jonger dan 79 jaar (p = 0,02).

In vijf van de zes studies die het functioneren hebben onderzocht, was het aantal patiënten met een functionele achteruitgang gemiddeld 3,03-maal groter in de groep met dan in de groep zonder sarcopenie (95% BI 1,80-5,12). Patiënten met sarcopenie vallen ook gemakkelijker (significante correlatie in twee van de twee studies) en in één studie werd ook een hogere incidentie van ziekenhuisopname gerapporteerd.

Het effect van sarcopenie op de incidentie van fracturen en de duur van het ziekenhuisverblijf is minder duidelijk. Slechts één van de twee studies die de criteria hebben onderzocht, heeft een positieve correlatie gevonden met die twee items. De desbetreffende studies hebben geen gegevens opgeleverd over het effect van sarcopenie op de levenskwaliteit en het risico op opname in een instelling. De auteurs concluderen dat sarcopenie in prospectieve studies die de definitie van de EWGSOP hebben gevolgd, correleert met meerdere verschijnselen, wat erop wijst dat sarcopenie een negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Nog te noteren

• De sterftegegevens in dit overzicht van prospectieve studies stroken perfect met die van het longitudinale Luikse cohortonderzoek SarcoPhAge (Sarcopenia and Physical impairment with advancing Age). Die studie, die nog altijd loopt, wordt uitgevoerd bij 534 patiënten van 65 jaar of ouder die niet in een instelling zijn opgenomen, van wie er 73 (13,7%) een sarcopenie vertonen volgens de EWGSOP-criteria. Volgens de analyse die in Firenze werd gepresenteerd, bedraagt de sterfte 9,59% bij de bejaarden met en 2,82% bij de bejaarden zonder sarcopenie, dus een gemiddeld 3,65-maal hoger overlijdensrisico (95% BI 1,41-9,49).

• De resultaten over de functionele capaciteiten worden bijgetreden door de resultaten van het Luikse cohortonderzoek SENIOR (Sample of Elderly Nursing home Individuals: an Observational Research) bij 662 bejaarden. Die studie heeft aangetoond dat sarcopenie (prevalentie van 38,1%) gepaard gaat met minder lichaamsbeweging en het bestaan van meerdere klinische indicatoren die wijzen op een hogere functionele incapaciteit.

Er worden meerdere operationele definities van sarcopenie gebruikt. Daardoor is het moeilijk de prevalentie en de impact ervan op korte, middellange en lange termijn te evalueren. De European Working Group on Sarcopenia in Older People (EWGSOP) raadt aan om een diagnose van sarcopenie te stellen als én de spiermassa én de spierfunctie verminderd zijn. Die laatste wordt beoordeeld naar de kracht en/of de fysieke prestaties. Op grond van die richtlijn hebben onderzoekers van de afdeling volksgezondheid, epidemiologie en gezondheidseconomie van de Universiteit van Luik de literatuur doorgenomen. Voor hun onderzoek hebben ze enkel de prospectieve studies gehandhaafd die de definitie van de EWGSOP hebben gebruikt en de gevolgen van de sarcopenie hebben gerapporteerd. De resultaten werden in Firenze gepresenteerd door Charlotte Beaudart (foto).In het totaal ging het om 17 studies, die tussen 2012 en 2015 werden gepubliceerd, met 99 tot 6.658 deelnemers die werden gevolgd gedurende drie maanden tot 9,8 jaar. Er werd een meta-analyse uitgevoerd van de criteria die in minstens drie studies werden onderzocht.Tien van de twaalf studies hebben de sterfte geëvalueerd. De sterfte was significant hoger (factor 3,60, 95% BI 2,96-4,37) bij de patiënten met sarcopenie dan bij de patiënten zonder sarcopenie. Sarcopenie had een sterkere impact bij patiënten van 79 jaar en ouder dan bij patiënten jonger dan 79 jaar (p = 0,02).In vijf van de zes studies die het functioneren hebben onderzocht, was het aantal patiënten met een functionele achteruitgang gemiddeld 3,03-maal groter in de groep met dan in de groep zonder sarcopenie (95% BI 1,80-5,12). Patiënten met sarcopenie vallen ook gemakkelijker (significante correlatie in twee van de twee studies) en in één studie werd ook een hogere incidentie van ziekenhuisopname gerapporteerd.Het effect van sarcopenie op de incidentie van fracturen en de duur van het ziekenhuisverblijf is minder duidelijk. Slechts één van de twee studies die de criteria hebben onderzocht, heeft een positieve correlatie gevonden met die twee items. De desbetreffende studies hebben geen gegevens opgeleverd over het effect van sarcopenie op de levenskwaliteit en het risico op opname in een instelling. De auteurs concluderen dat sarcopenie in prospectieve studies die de definitie van de EWGSOP hebben gevolgd, correleert met meerdere verschijnselen, wat erop wijst dat sarcopenie een negatief effect heeft op de volksgezondheid.Nog te noteren• De sterftegegevens in dit overzicht van prospectieve studies stroken perfect met die van het longitudinale Luikse cohortonderzoek SarcoPhAge (Sarcopenia and Physical impairment with advancing Age). Die studie, die nog altijd loopt, wordt uitgevoerd bij 534 patiënten van 65 jaar of ouder die niet in een instelling zijn opgenomen, van wie er 73 (13,7%) een sarcopenie vertonen volgens de EWGSOP-criteria. Volgens de analyse die in Firenze werd gepresenteerd, bedraagt de sterfte 9,59% bij de bejaarden met en 2,82% bij de bejaarden zonder sarcopenie, dus een gemiddeld 3,65-maal hoger overlijdensrisico (95% BI 1,41-9,49).• De resultaten over de functionele capaciteiten worden bijgetreden door de resultaten van het Luikse cohortonderzoek SENIOR (Sample of Elderly Nursing home Individuals: an Observational Research) bij 662 bejaarden. Die studie heeft aangetoond dat sarcopenie (prevalentie van 38,1%) gepaard gaat met minder lichaamsbeweging en het bestaan van meerdere klinische indicatoren die wijzen op een hogere functionele incapaciteit.