Met een dubbele CT-scan worden tegelijkertijd twee energieniveaus verworven, waarmee een beeld kan worden opgesteld dat de resultante is van de verschillen in absorptie van de X-stralen (attenuatie) door de weefsels. Doordat het verschil in attenuatie bij twee gegeven energieniveaus kenmerkend is voor een gegeven molecuul, kan die techniek ook worden gebruikt om kristallen van mononatriumuraat op te sporen en de werkzaamheid van een urinezuurverlagende behandeling te evalueren.

Nicola Dalbeth
Nicola Dalbeth

In een prospectieve, multicentrische Canadees-Amerikaans-Nieuw-Zeelandse studie bij 152 jichtpatiënten (abstract OP0266) toont Nicola Dalbeth aan dat bijna 7 op de 10 patiënten (69,1%) afzettingen van mononatriumuraatkristallen (mediaan totaal volume 0,12 tot 0,37 cm³) vertoonden ondanks een behandeling met allopurinol in een dosering ≥ 300 mg/d sinds gemiddeld 5,1 jaar.

Hoe meer afzettingen van mononatriumuraatkristallen, des te vaker kregen de patiënten aanvallen, des te groter was het aantal tofi en des te hoger was de urinezuurspiegel. Dat wijst erop dat een intensievere behandeling met allopurinol nuttig zou kunnen zijn.

Bijna de helft van de patiënten (46,9%) die geen palpabele tofi hadden en bij wie de urinezuurspiegel kan worden verlaagd tot normale waarden (< 6 mg/dl), vertoonde afzettingen van mononatriumuraatkristallen (mediaan totaal volume 0,14 cm3).

Lisa Stamp
Lisa Stamp

Meteen daarna presenteerde Lisa Stamp de resultaten van een meta-analyse (abstract OP0267) die een antwoord heeft gezocht op de vraag of het wel een goed idee is om de urinezuurspiegel te gebruiken als surrogaat voor jichtaanvallen in gerandomiseerde klinische studies. Daardoor zouden de klinische studies korter kunnen zijn en heb je duidelijk minder patiënten nodig, maar is dat wel betrouwbaar?

Volgens een analyse van 9 gerandomiseerde, gecontroleerde studies met 16 vergelijkingen van urinezuurverlagende behandeling (directe vergelijking of versus placebo) bij in het totaal 5696 patiënten wijzen de cumulatieve relatieve risico's op een zwakke, maar significante correlatie tussen een actieve behandeling en aanvallen (daling van het risico met 17%, 95% BI 30% tot 1%), maar er werd geen significante correlatie waargenomen tussen het percentage patiënten waarbij de urinezuurspiegel werd verlaagd tot normale waarden, en de incidentie van aanvallen (figuur 1).

Figuur 1
Figuur 1

De onderzoekers stellen dat dat waarschijnlijk toe te schrijven is aan de korte duur van de studies (slechts één studie heeft de patiënten minstens 1 jaar gevolgd), maar dat moet nog worden bewezen. De groep zet de studie voort om hun hypothese te toetsen.

Dat zou immers een belangrijk punt zijn, als je weet dat de prevalentie en de incidentie van jicht overal stijgen. Die stijging verschilt echter volgens het ras, de culturele gewoontes en genetische factoren.

Mats Dehlin
Mats Dehlin

In Madrid heeft Mats Dehlin aangetoond dat die stijging correleert met hogere uitgaven wegens ziekenhuisopnames (abstract OP0262). In een regio die representatief is voor de totale populatie, is de incidentie van jicht tussen 2000 en 2001 gedaald van 12,2 naar 9,1/100 000 inwoners, maar tussen 2006 en 2012 is ze weer gestegen van 11,0 tot 16,7/100 000 inwoners. De stijging was vooral duidelijk tijdens de laatste drie jaar, bij mannen en bij 65-plussers.

Tijdens de periode 2009-2012 zijn de kosten voor ziekenhuisopnames wegens jicht gestegen van 5,21x105 naar 8,15 x105 USD.

Bij kruising van die gegevens met het register van geneesmiddelendistributie hebben de auteurs kunnen vaststellen dat gemiddeld slechts een kwart van de patiënten tijdens de laatste 6 maanden voor de ziekenhuisopname een urinezuurverlagende behandeling kreeg. Je zou dan ook geneigd zijn om te denken dat het hogere aantal ziekenhuisopnames toe te schrijven is aan onderbehandeling, maar dat is misschien een wat overhaaste conclusie. De onderbehandeling was immers chronisch en veranderde niet significant in de tijd tijdens de hele duur van de studie.

Met een dubbele CT-scan worden tegelijkertijd twee energieniveaus verworven, waarmee een beeld kan worden opgesteld dat de resultante is van de verschillen in absorptie van de X-stralen (attenuatie) door de weefsels. Doordat het verschil in attenuatie bij twee gegeven energieniveaus kenmerkend is voor een gegeven molecuul, kan die techniek ook worden gebruikt om kristallen van mononatriumuraat op te sporen en de werkzaamheid van een urinezuurverlagende behandeling te evalueren. In een prospectieve, multicentrische Canadees-Amerikaans-Nieuw-Zeelandse studie bij 152 jichtpatiënten (abstract OP0266) toont Nicola Dalbeth aan dat bijna 7 op de 10 patiënten (69,1%) afzettingen van mononatriumuraatkristallen (mediaan totaal volume 0,12 tot 0,37 cm³) vertoonden ondanks een behandeling met allopurinol in een dosering ≥ 300 mg/d sinds gemiddeld 5,1 jaar.Hoe meer afzettingen van mononatriumuraatkristallen, des te vaker kregen de patiënten aanvallen, des te groter was het aantal tofi en des te hoger was de urinezuurspiegel. Dat wijst erop dat een intensievere behandeling met allopurinol nuttig zou kunnen zijn. Bijna de helft van de patiënten (46,9%) die geen palpabele tofi hadden en bij wie de urinezuurspiegel kan worden verlaagd tot normale waarden (< 6 mg/dl), vertoonde afzettingen van mononatriumuraatkristallen (mediaan totaal volume 0,14 cm3).Meteen daarna presenteerde Lisa Stamp de resultaten van een meta-analyse (abstract OP0267) die een antwoord heeft gezocht op de vraag of het wel een goed idee is om de urinezuurspiegel te gebruiken als surrogaat voor jichtaanvallen in gerandomiseerde klinische studies. Daardoor zouden de klinische studies korter kunnen zijn en heb je duidelijk minder patiënten nodig, maar is dat wel betrouwbaar?Volgens een analyse van 9 gerandomiseerde, gecontroleerde studies met 16 vergelijkingen van urinezuurverlagende behandeling (directe vergelijking of versus placebo) bij in het totaal 5696 patiënten wijzen de cumulatieve relatieve risico's op een zwakke, maar significante correlatie tussen een actieve behandeling en aanvallen (daling van het risico met 17%, 95% BI 30% tot 1%), maar er werd geen significante correlatie waargenomen tussen het percentage patiënten waarbij de urinezuurspiegel werd verlaagd tot normale waarden, en de incidentie van aanvallen (figuur 1).De onderzoekers stellen dat dat waarschijnlijk toe te schrijven is aan de korte duur van de studies (slechts één studie heeft de patiënten minstens 1 jaar gevolgd), maar dat moet nog worden bewezen. De groep zet de studie voort om hun hypothese te toetsen.Dat zou immers een belangrijk punt zijn, als je weet dat de prevalentie en de incidentie van jicht overal stijgen. Die stijging verschilt echter volgens het ras, de culturele gewoontes en genetische factoren.In Madrid heeft Mats Dehlin aangetoond dat die stijging correleert met hogere uitgaven wegens ziekenhuisopnames (abstract OP0262). In een regio die representatief is voor de totale populatie, is de incidentie van jicht tussen 2000 en 2001 gedaald van 12,2 naar 9,1/100 000 inwoners, maar tussen 2006 en 2012 is ze weer gestegen van 11,0 tot 16,7/100 000 inwoners. De stijging was vooral duidelijk tijdens de laatste drie jaar, bij mannen en bij 65-plussers.Tijdens de periode 2009-2012 zijn de kosten voor ziekenhuisopnames wegens jicht gestegen van 5,21x105 naar 8,15 x105 USD. Bij kruising van die gegevens met het register van geneesmiddelendistributie hebben de auteurs kunnen vaststellen dat gemiddeld slechts een kwart van de patiënten tijdens de laatste 6 maanden voor de ziekenhuisopname een urinezuurverlagende behandeling kreeg. Je zou dan ook geneigd zijn om te denken dat het hogere aantal ziekenhuisopnames toe te schrijven is aan onderbehandeling, maar dat is misschien een wat overhaaste conclusie. De onderbehandeling was immers chronisch en veranderde niet significant in de tijd tijdens de hele duur van de studie.