COPD en meer nog astma zijn aandoeningen waar de mensen nogal veel over weten. Neemt niet weg dat wereldwijd de diagnose bij circa 70% van de patiënten niet is gesteld (1). Een spirometrie aanvragen kan in landen met een intermediair of laag inkomen moeilijk zijn, maar ook in landen zoals België wordt die nochtans eenvoudige techniek die je vrij gemakkelijk kunt aanleren, onvoldoende toegepast (lees in dat verband het interview met professor Robert Louis in de AK van 15 december 2023).
...
De klinische verschijnselen zoals dyspneu, hoesten en piepende ademhaling zijn niet specifiek. Om COPD en astma in een vroeg stadium te detecteren zonder spirometrie, moet je dus een beroep doen op andere methoden. Shawn Aaron (Universiteit van Ottawa, Canada) en zijn team hebben de UCAP-studie (Undiagnosed COPD and Asthma Population) uitgevoerd. De resultaten van die gerandomiseerde studie hebben ze gepresenteerd op het congres van de ATS van 2024 in Firenze (2). Die studie is uitgevoerd bij symptomatische patiënten bij wie nog geen diagnose van COPD of astma was gesteld, teneinde die diagnose te stellen op louter klinische basis, waarna een behandeling gestart werd onder de leiding van een pneumoloog. Het was daarbij vooral de bedoeling na te gaan of een diagnose en behandeling van COPD of astma in een vroeg stadium bij patiënten bij wie die diagnose nog niet is gesteld, een effect hebben op de gezondheid en het gebruik van middelen. De telefoon als eerste willekeurige contact De patiënten werden op een ongebruikelijke manier gerekruteerd voor deze studie. Een peilingfirma heeft lijsten met telefoonnummers (vaste of draagbare telefoon) opgesteld binnen een straal van 90 minuten afstand van de centra die deelnamen aan de studie. De nummers werden willekeurig getelefoneerd. De persoon die de hoorn opnam, kreeg de volgende boodschap te horen: "Heeft iemand in het gezin van minstens 18 jaar de laatste zes maanden ademhalingsproblemen gehad zoals kortademigheid, een piepende ademhaling, meer slijmen of fluimen of lang hoesten?" Als het antwoord positief was, heeft de plaatselijke coördinator van de studie contact opgenomen. Het gezinslid met symptomen dat bereid was aan de studie mee te werken, heeft dan via telefoon screeningvragenlijsten beantwoord, te beginnen met de Asthma Screening Questionnaire (ASQ), om na te gaan of hij/zij in aanmerking kwam voor deelname aan de studie. De respondenten van 60 jaar of ouder en de respondenten jonger dan 60 jaar met een ASQ-score < 6 hebben ook de COPD Diagnostic Questionnaire (CDQ) ingevuld. Uitsluitingscriteria waren een eerdere diagnose van gedocumenteerde longziekte, een inhalatietherapie (behalve gebruik van kortwerkende bèta-agonisten volgens noodzaak), contra-indicaties voor een spirometrie zoals een voorgeschiedenis van myocardinfarct, CVA, aneurysma van de aorta of de hersenen, oogchirurgie of netvliesloslating tijdens de laatste drie maanden en een zwangerschap in het derde trimester. De respondenten met een ASQ-score van minstens 6 of een CDQ-score van minstens 20 werden uitgenodigd voor een spirometrie voor en na bronchodilatatie. Als de FEV1 met minstens 12% en 200 ml steeg na toediening van 400 µg salbutamol, werd een diagnose gesteld van astma. Bij de patiënten met een FEV1-FVC-verhouding < percentiel 5 (de ondergrens van de normaalwaarden) werd een diagnose gesteld van mogelijk COPD. Bij de patiënten bij wie de FEV1 met minstens 12% en 200 ml steeg na gebruik van een luchtwegverwijder, maar die dan nog altijd een FEV1-FVC-verhouding beneden de ondergrens van de normaalwaarden hadden (en die dus voldeden aan de criteria van astma én die van COPD), werd een waarschijnlijkheidsdiagnose van COPD gesteld. Bij 595 van de 38.353 respondenten werd zo een nieuwe diagnose gesteld van COPD of astma. 508 patiënten werden gerandomiseerd naar een interventie of de gebruikelijke zorg. Alle patiënten werden door hun huisarts gevolgd. De patiënten van de interventiegroep werden ook behandeld door een pneumoloog en een educator voor astma of COPD die de opdracht hadden gekregen de richtlijnen van 2017 of later ad hoc te volgen. Alle rokers werden verwezen naar een programma voor rookstop. De patiënten van de interventiegroep werden op de dag van randomisatie op spreekuur gezien. Een tweede spreekuur met de twee gezondheidswerkers werd voorzien na vier maanden follow-up. Het primaire eindpunt was de geannualiseerde frequentie van gebruik van het gezondheidszorgstelsel wegens ademhalingsproblemen tijdens de follow-up (een jaar). Bij alle patiënten werd 6 en 12 maanden na de randomisatie een nieuwe spirometrie uitgevoerd. Secundaire eindpunten waren veranderingen van de aan de gezondheid gerelateerde levenskwaliteit gemeten met de St. George's Respiratory Questionnaire (SGRQ), de respiratoire symptomatologie en de invloed ervan op de dagelijkse activiteiten en de gezondheidstoestand (volgens de CAT, COPD Assessment Test), de FEV1 voor bronchodilatatie, de FEV1 in percent van de voorspelde waarde en de levenskwaliteit gemeten met de SF-36. Verbeteringen op alle niveaus Tijdens de follow-up is bij 92% van de patiënten van de interventiegroep en 60% van de patiënten die de gebruikelijke zorg kregen, een nieuwe behandeling voor astma of COPD gestart. De geannualiseerde frequentie van gebruik van het gezondheidszorgstelsel wegens ademhalingsproblemen was lager in de interventiegroep dan in de controlegroep (0,53 versus 1,12 per persoonjaar). Na 12 maanden was de SGRQ-score met 10,2 punten verbeterd in de interventiegroep en met 6,8 in de controlegroep. De CAT-score was verbeterd met respectievelijk 3,8 en 2,6 punten. De FEV1 was met 119 ml gestegen in de interventiegroep en met 22 ml in de andere groep. Het geannualiseerde gebruik van gezondheidszorg voor ademhalingsziektes was dus lager in de interventiegroep. Idem wat het aantal ziekenhuisopnames (0,021 versus 0,030), het aantal opnames op een spoedafdeling (0,069 versus 0,075) en het aantal consultaties bij een eerstelijnsarts wegens ademhalingsproblemen (0,36 versus 0,91) en bij een specialist (0,085 versus 0,096) betreft. Meer bijwerkingen traden op in de interventiegroep (24 bijwerkingen bij 21 patiënten) dan in de controlegroep (16 bij 14 patiënten). Het ging daarbij vaak om een syncope of duizeligheid als gevolg van de spirometrie of spierkrampen. Vragen stellen, altijd opnieuw Tot besluit, de onderzoekers hebben zeer positieve verschillen waargenomen tussen de twee groepen. Het is dus wenselijk een proactieve strategie voor opsporing van astma en COPD te implementeren, zelfs zonder initiële spirometrie. Dat is mogelijk via telefoon of met een anamnese telkens als een patiënt om een of andere reden op spreekuur komt. 1. Diab N et al. Underdiagnosis and Overdiagnosis of Chronic Obstructive Pulmonary Disease. Am J Respir Crit Care Med. 2018 Nov 1;198(9):1130-1139. doi: 10.1164/rccm.201804-0621CI 2. Aaron SD et al. Early Diagnosis and Treatment of COPD and Asthma - A Randomized, Controlled Trial. N Engl J Med. 2024 May 19. doi: 10.1056/NEJMoa2401389