In een studie uitgevoerd bij alle hiv-geïnfecteerde patiënten in Denemarken is een hoger risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen vastgesteld bij mannen met hiv, maar niet bij vrouwen met hiv.
De darmen bevatten grote hoeveelheden immuuncellen. De CD4-cellen in het lymfoïde weefsel zijn de belangrijkste target van het hiv. De darmwand is dan ook een belangrijk hiv-reservoir in het lichaam. Wat echter nog altijd niet duidelijk is, is hoe het hiv inwerkt op het darmweefsel en of een depletie van CD4-cellen in de darmen onder invloed van het hiv het risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen verhoogt of net verlaagt. Om die vragen te beantwoorden, heeft een groep Deense onderzoekers alle hiv-geïnfecteerde patiënten in het nationale patiëntenregister geselecteerd. Elke hiv-geïnfecteerde patiënt werd vergeleken met 50 seronegatieve mensen van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht bij de geboorte. In een tweede fase hebben de onderzoekers alle patiënten met een diagnose van inflammatoire darmaandoening (met uitzondering van hiv-colitis) opgezocht en het risico op inflammatoire darmaandoeningen berekend bij de hiv-geïnfecteerde patiënten en in de controlegroep.
79% hoger risico op chronische inflammatoire darmaandoening
Tussen 1993 en 2018 zijn 8995 seropositieve mensen in het register opgenomen. Die werden dan gematcht met 449.750 seronegatieve mensen. 78% van de hiv-geïnfecteerde patiënten waren mannen, van wie 69% was geboren in Denemarken, 20% buiten Europa en iets meer dan 10% in andere Europese landen. Bij 35% was de diagnose van hiv-infectie gesteld voor de invoering van zeer krachtige drievoudige combinatietherapieën in 1996 en 62% was jonger dan 40 jaar op het ogenblik van de diagnose. Tijdens de follow-up hebben 0,82% van de hiv-geïnfecteerde patiënten en 0,63% van seronegatieve mensen een inflammatoire darmaandoening ontwikkeld. Bij de hiv-geïnfecteerde patiënten ging het meestal (70%) om een ziekte van Crohn. Het risico op ontwikkeling van een chronische inflammatoire darmaandoeningen was 2-maal hoger bij de seropositieve dan bij de seronegatieve mensen (HR 2,25). Bij sensitiviteitsanalyses om gevallen van door het hiv veroorzaakte darmziekte, die ten onrechte werden toegeschreven aan een inflammatoire darmaandoening, uit te sluiten, was het risico iets lager (HR 1,79).
Mannen lopen een hoger risico dan vrouwen
In de populatie van de studie werd de diagnose van chronische inflammatoire darmaandoening gesteld op een leeftijd van gemiddeld 45 jaar bij de seropositieve mensen en 48 jaar bij de seronegatieve mensen. Het risico op chronische inflammatoire darmaandoening was 3-maal hoger bij de hiv-geïnfecteerde patiënten ouder dan 40 jaar dan bij de seronegatieve 40-plussers. Een diagnose van hiv-infectie voor of na 1996 (invoering van drievoudige combinatietherapie) en een andere immunologisch gemedieerde ziekte zoals lupus of reumatoïde artritis daarentegen correleerden niet met een hoger risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen bij patiënten met hiv. Aangezien de studie gebaseerd is op geanonimiseerde gegevens van het nationaal register, hebben de onderzoekers niet kunnen nagaan of het aantal CD4-cellen op het ogenblik van de diagnose van hiv-infectie invloed had op het risico op chronische inflammatoire darmaandoening en of een antiretrovirale behandeling in het algemeen of een specifieke antiretrovirale behandeling invloed had op dat risico. Een laatste belangrijke vaststelling in de studie vol cijfers: het risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen was hoger bij seropositieve mannen dan in de rest van de bevolking (HR 2,75), maar niet bij vrouwen met hiv (HR 0,93).
Opsporing wenselijk bij het minste vermoeden van inflammatoire darmaandoening
De belangrijkste boodschap van die studie is volgens de onderzoekers een zeer praktische. Als een hiv-geïnfecteerde patiënt een nieuw maag-darmsymptoom krijgt zoals diarree, pijn, bloed in de stoelgang of vermagering, moet worden gedacht aan de mogelijkheid van chronische inflammatoire darmaandoening en moet een diagnostisch proces worden gestart om die diagnose te bevestigen of uit te sluiten.
Ref.: Elmahdi R. et al. Gastro Hep Advances 2022; 1114-1121.
De darmen bevatten grote hoeveelheden immuuncellen. De CD4-cellen in het lymfoïde weefsel zijn de belangrijkste target van het hiv. De darmwand is dan ook een belangrijk hiv-reservoir in het lichaam. Wat echter nog altijd niet duidelijk is, is hoe het hiv inwerkt op het darmweefsel en of een depletie van CD4-cellen in de darmen onder invloed van het hiv het risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen verhoogt of net verlaagt. Om die vragen te beantwoorden, heeft een groep Deense onderzoekers alle hiv-geïnfecteerde patiënten in het nationale patiëntenregister geselecteerd. Elke hiv-geïnfecteerde patiënt werd vergeleken met 50 seronegatieve mensen van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht bij de geboorte. In een tweede fase hebben de onderzoekers alle patiënten met een diagnose van inflammatoire darmaandoening (met uitzondering van hiv-colitis) opgezocht en het risico op inflammatoire darmaandoeningen berekend bij de hiv-geïnfecteerde patiënten en in de controlegroep.79% hoger risico op chronische inflammatoire darmaandoeningTussen 1993 en 2018 zijn 8995 seropositieve mensen in het register opgenomen. Die werden dan gematcht met 449.750 seronegatieve mensen. 78% van de hiv-geïnfecteerde patiënten waren mannen, van wie 69% was geboren in Denemarken, 20% buiten Europa en iets meer dan 10% in andere Europese landen. Bij 35% was de diagnose van hiv-infectie gesteld voor de invoering van zeer krachtige drievoudige combinatietherapieën in 1996 en 62% was jonger dan 40 jaar op het ogenblik van de diagnose. Tijdens de follow-up hebben 0,82% van de hiv-geïnfecteerde patiënten en 0,63% van seronegatieve mensen een inflammatoire darmaandoening ontwikkeld. Bij de hiv-geïnfecteerde patiënten ging het meestal (70%) om een ziekte van Crohn. Het risico op ontwikkeling van een chronische inflammatoire darmaandoeningen was 2-maal hoger bij de seropositieve dan bij de seronegatieve mensen (HR 2,25). Bij sensitiviteitsanalyses om gevallen van door het hiv veroorzaakte darmziekte, die ten onrechte werden toegeschreven aan een inflammatoire darmaandoening, uit te sluiten, was het risico iets lager (HR 1,79).Mannen lopen een hoger risico dan vrouwenIn de populatie van de studie werd de diagnose van chronische inflammatoire darmaandoening gesteld op een leeftijd van gemiddeld 45 jaar bij de seropositieve mensen en 48 jaar bij de seronegatieve mensen. Het risico op chronische inflammatoire darmaandoening was 3-maal hoger bij de hiv-geïnfecteerde patiënten ouder dan 40 jaar dan bij de seronegatieve 40-plussers. Een diagnose van hiv-infectie voor of na 1996 (invoering van drievoudige combinatietherapie) en een andere immunologisch gemedieerde ziekte zoals lupus of reumatoïde artritis daarentegen correleerden niet met een hoger risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen bij patiënten met hiv. Aangezien de studie gebaseerd is op geanonimiseerde gegevens van het nationaal register, hebben de onderzoekers niet kunnen nagaan of het aantal CD4-cellen op het ogenblik van de diagnose van hiv-infectie invloed had op het risico op chronische inflammatoire darmaandoening en of een antiretrovirale behandeling in het algemeen of een specifieke antiretrovirale behandeling invloed had op dat risico. Een laatste belangrijke vaststelling in de studie vol cijfers: het risico op chronische inflammatoire darmaandoeningen was hoger bij seropositieve mannen dan in de rest van de bevolking (HR 2,75), maar niet bij vrouwen met hiv (HR 0,93).Opsporing wenselijk bij het minste vermoeden van inflammatoire darmaandoeningDe belangrijkste boodschap van die studie is volgens de onderzoekers een zeer praktische. Als een hiv-geïnfecteerde patiënt een nieuw maag-darmsymptoom krijgt zoals diarree, pijn, bloed in de stoelgang of vermagering, moet worden gedacht aan de mogelijkheid van chronische inflammatoire darmaandoening en moet een diagnostisch proces worden gestart om die diagnose te bevestigen of uit te sluiten. Ref.: Elmahdi R. et al. Gastro Hep Advances 2022; 1114-1121.