...

Professor Frank Rademakers, hoofdarts van het UZ Leuven en voorzitter van de ontwikkelingsgroep cardiologie binnen het QIP-forum, legt uit dat België in het gebruik van indicatoren om de zorgkwaliteit te verbeteren "een ietsepietsie" achterop loopt vergeleken met Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de VS. Vier types "Zoals het woord het zelf zegt", aldus Rademakers, "geven indicatoren een indicatie of ziekenhuizen en artsen goed of minder goed bezig zijn, ze meten die kwaliteit niet rechtstreeks. Uiteraard zijn er veel indicatoren mogelijk. De literatuur onderscheidt vier types. Een procesindicator bijvoorbeeld toetst het medisch traject. Welke stappen, welk proces doorloopt een patiënt? Dragen die bij tot het gewenste resultaat? Structuurindicatoren zijn bijvoorbeeld het aantal verpleegkundigen aan bed en de infrastructuur waarover een dienst moet beschikken om goed te werken. Mortaliteit en aantal heropnames zijn ('harde') outcome-indicatoren. Tot slot zijn er nog patiëntenindicatoren waarbij men patiënten bevraagt over hun ervaringen met de zorgverlening." Overal anders Bedoeling is om via metingen na te gaan of zich in bepaalde domeinen deficiënties voordoen. Het laat ziekenhuizen en afdelingen toe zichzelf met anderen te vergelijken om vervolgens verbeteracties te ondernemen en te leren van de praktijk die beter scoort. Dat kan dan gebeuren via de Plan-Do-Check-Act-cyclus. Voldoende data? Tot nu ontwikkelden en beschreven het QIP-forum en de ontwikkelingsgroepen al een aantal indicatoren. Rademakers: "In een volgende fase kunnen we beginnen cijfers verzamelen. Hoeveel infarctpatiënten krijgen een bètablokker mee bij ontslag? Om dat na te gaan moeten we wel over de nodige correcte gegevens beschikken en dat trachten we te realiseren zonder bijkomende belasting voor de ziekenhuizen. De privacycommissie heeft daarbij geen bezwaar geuit tegen het linken van databanken omdat een trusted third party de gegevens op een veilige manier verzamelt. Dat moet een terugkoppeling van de cijfers mogelijk maken voor ieder ziekenhuis zodat ze zich kunnen positioneren ten overstaan van elkaar. De vraag is nu of de bestaande data volstaan dan wel of er bijkomende gegevens moeten verzameld worden bij de ziekenhuizen." Publiek? Een heikele vraag is of de publieke opinie kennis moet nemen van alle indicatoren en resultaten. Professor Rademakers: "Ik ben voorstander van openbaarheid maar niet onvoorwaardelijk. Om te beginnen toont buitenlands onderzoek aan dat kennis van de indicatoren het keuzegedrag nauwelijks beïnvloedt. Nabijheid is de belangrijkste bepalende factor voor de meeste pathologieën, patiënten gaan naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis." Volgens Rademakers beïnvloedt openbaarheid vooral de ziekenhuizen zelf. "In elk ziekenhuis is er ruimte voor verbetering. Het publiek maken van informatie is een incentive. Het motiveert ziekenhuizen, artsen en diensten om zichzelf in vraag te stellen en waar nodig verbeteracties in te voeren." Topziekenhuis Het louter bekendmaken van ongecorrigeerde mortaliteitscijfers vindt Rademakers evenmin een goed idee. "Een orthopediedienst waar enkel geplande, niet-dringende heupoperaties gebeuren, heeft uiteraard zeer lage sterftecijfers. Daarom is het nog niet het betere ziekenhuis. Ook urgentiegraad, co-morbiditeit, leeftijd, enzoverder moeten worden meegenomen." Helemaal huiverachtig staat de Leuvense hoofdarts tegenover rankings. "Dat schiet zijn doel voorbij. Minder goed scorende ziekenhuizen of artsen gaan de methode in vraag stellen en het systeem afschieten. Zo ontstaat een 'anti-gevoel'. Terwijl het doel precies moet zijn om patiënten informatie en goede raad te geven. Zodat ze voor zichzelf het meest geschikte ziekenhuis kunnen kiezen en vooral opdat binnen de ziekenhuizen aandacht is voor kwaliteitsverbetering."