België zal moeten kunnen uitleggen waarom onze zorgberoepenreglementering veel meer beperkingen bevat dan die in andere lidstaten

In een arrest van 4 mei 2017 oordeelde het Europees Hof van Justitie dat de wet van 15 april 1958 op reclame voor tandverzorging strijdig is met het Europees recht. Die wet verbiedt - of beter, verbood - op een algemene en absolute wijze iedere vorm van online informatie door tandartsen. Om aan dit arrest tegemoet te komen, heft artikel 66 van de wet van 30 oktober 2018 de wet van 1958 op. Artikel 64 van de wet van 30 oktober 2018 bepaalt voortaan de voorwaarden waaronder alle beroepsbeoefenaren hun praktijkvoering aan het publiek kenbaar mogen maken.

De praktijkinformatie moet waarheidsgetrouw, objectief, relevant en verifieerbaar zijn en wetenschappelijk onderbouwd. Bovendien mag die informatie niet aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen en ze mag geen ronseling van patiënten tot doel hebben. Artikel 37 van de 'nieuwe' code van medische deontologie bevat een bepaling die een sterke gelijkenis vertoont met artikel 64 van de wet van 30 oktober 2018. De vraag hoe zinvol deze bepaling in de code, en bij uitbreiding deze code in het algemeen nog is, kan niet langer uit de weg worden gegaan.

De Europese wet waarvan sprake, is de Europese richtlijn 2018/958 van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen. Die trad in werking op 29 juni 2018 en de lidstaten moeten er uiterlijk op 30 juli 2020 aan voldoen. De bedoeling is te voorkomen dat de interne markt wordt versnipperd en belemmeringen voor de toegang tot beroepen uit de weg te ruimen door een gemeenschappelijke Europese aanpak. Daartoe moeten de lidstaten bepalingen die de toegang tot gereglementeerde beroepen beperken en de wijzigingen in de toekomst onderwerpen aan de zogenaamde evenredigheidsbeoordeling.

Ik denk bijvoorbeeld aan de verplichte inschrijving bij een Orde. Is die beperking nodig voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg?

De richtlijn geldt ook voor de gezondheidszorgberoepen. In het Europees Parlement gingen stemmen op om die beroepen uit te sluiten maar dat is niet gebeurd. Om enigszins tegemoet te komen aan die kritische stemmen is wel een bepaling opgenomen die er op neer komt dat bij het doorvoeren van een evenredigheidsbeoordeling van bepalingen betreffende deze beroepen, de lidstaten 'rekening houden met de doelstelling te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid' (artikel 7, lid 5). De toekomst zal uitwijzen wat dit precies inhoudt.

Hoe dan ook, België zal moeten kunnen uitleggen waarom onze zorgberoepenreglementering veel meer beperkingen bevat dan die in andere lidstaten. Ik denk bijvoorbeeld aan de verplichte inschrijving bij een Orde. Is die beperking nodig voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg? En zo ja, waarom bestaat ze dan niet voor andere beroepen dan artsen en apothekers?

In een arrest van 4 mei 2017 oordeelde het Europees Hof van Justitie dat de wet van 15 april 1958 op reclame voor tandverzorging strijdig is met het Europees recht. Die wet verbiedt - of beter, verbood - op een algemene en absolute wijze iedere vorm van online informatie door tandartsen. Om aan dit arrest tegemoet te komen, heft artikel 66 van de wet van 30 oktober 2018 de wet van 1958 op. Artikel 64 van de wet van 30 oktober 2018 bepaalt voortaan de voorwaarden waaronder alle beroepsbeoefenaren hun praktijkvoering aan het publiek kenbaar mogen maken. De praktijkinformatie moet waarheidsgetrouw, objectief, relevant en verifieerbaar zijn en wetenschappelijk onderbouwd. Bovendien mag die informatie niet aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen en ze mag geen ronseling van patiënten tot doel hebben. Artikel 37 van de 'nieuwe' code van medische deontologie bevat een bepaling die een sterke gelijkenis vertoont met artikel 64 van de wet van 30 oktober 2018. De vraag hoe zinvol deze bepaling in de code, en bij uitbreiding deze code in het algemeen nog is, kan niet langer uit de weg worden gegaan. De Europese wet waarvan sprake, is de Europese richtlijn 2018/958 van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen. Die trad in werking op 29 juni 2018 en de lidstaten moeten er uiterlijk op 30 juli 2020 aan voldoen. De bedoeling is te voorkomen dat de interne markt wordt versnipperd en belemmeringen voor de toegang tot beroepen uit de weg te ruimen door een gemeenschappelijke Europese aanpak. Daartoe moeten de lidstaten bepalingen die de toegang tot gereglementeerde beroepen beperken en de wijzigingen in de toekomst onderwerpen aan de zogenaamde evenredigheidsbeoordeling. De richtlijn geldt ook voor de gezondheidszorgberoepen. In het Europees Parlement gingen stemmen op om die beroepen uit te sluiten maar dat is niet gebeurd. Om enigszins tegemoet te komen aan die kritische stemmen is wel een bepaling opgenomen die er op neer komt dat bij het doorvoeren van een evenredigheidsbeoordeling van bepalingen betreffende deze beroepen, de lidstaten 'rekening houden met de doelstelling te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid' (artikel 7, lid 5). De toekomst zal uitwijzen wat dit precies inhoudt. Hoe dan ook, België zal moeten kunnen uitleggen waarom onze zorgberoepenreglementering veel meer beperkingen bevat dan die in andere lidstaten. Ik denk bijvoorbeeld aan de verplichte inschrijving bij een Orde. Is die beperking nodig voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg? En zo ja, waarom bestaat ze dan niet voor andere beroepen dan artsen en apothekers?