...

En vermits belofte schuld maakt, starten we in deze editie met een gloednieuwe maandelijkse reeks over artsen en tatoeages. Urgentiearts Kris Permentier bijt de spits af. Eerst wat achtergrond. Midden juli publiceerde geneeskundestudent Bea Duric onder de titel 'Erasing the stigma: tattoos in the medical workforce' een lezenswaardig opiniestuk over artsen en tatoeages in de British Medical Journal. De auteur stelt daarbij vast dat de opleiding erop gericht is om zo professioneel mogelijk om te gaan met patiënten. Dat is nogal evident. Minder evident is echter dat die professionele houding niet enkel slaat op de kwaliteit van het medische handelen en de interactie met de patiënt. Het gaat ook over het voorkomen van de dokter. Echte (vestimentaire) verplichtingen bestaan er niet - tenzij uiteraard wat om hygiënische redenen nodig is - maar er zijn natuurlijk wel conventies en geplogenheden over hoe een arts er moet uitzien. In het opiniestuk poneert Bea Duric dat de tijd rijp is om enkele stereotypes te doorbreken. In een geglobaliseerde wereld komen er ook in het dokterskabinet mensen van zeer divers pluimage langs. De diversiteit qua gender en etniciteit kan groot zijn. In de slipstream daarvan hangen volgens de auteur nogal wat artsen hun traditionele 'witte jas' aan de wilgen. Een meer moderne stijl doet zijn intrede. Nu is er nog een wereld van verschil tussen een pull - tegenwoordig bij jongere Vlaamse huisartsen zeer ingeburgerd - en een tattoo op een zichtbare plaats. Al zijn tatoeages dezer dagen erg in bij brede lagen van de bevolking, bij artsen is het toch eerder uitzondering dan regel. Maar is het (nog) een taboe? Duric verwijst naar onderzoek uit 2018. Dat geeft aan dat andere artsen zichtbare tattoos bij geneeskundestudenten en dokters die in het beroepsleven staan als 'not done' beschouwen. De collega's vinden het niet professioneel. Een survey bij verpleegkundigen uit 2019 gaat in dezelfde richting. Nochtans stelden verpleegkundigen met een zichtbare tattoo dat ze daardoor een betere, positievere relatie met hun patiënten hadden. Desondanks weerde het management 'zichtbare body art' omdat het niet strookt met een professionele houding. Het gevolg is dat artsen en andere gezondheidswerkers tatoeages verbergen uit angst voor het oordeel van de buitenwereld en om hun job niet te verliezen. Duric vindt dat professionalisme geen impact mag hebben op de individuele ontplooiing. Er is ook niet noodzakelijk een correlatie tussen persoonlijke stijl/voorkomen en de kwaliteit van het klinische handelen. Zelfs de link met mentale veerkracht wordt gelegd. Artsen die zichzelf kunnen ontplooien, voelen zich beter in hun vel en zijn dus weerbaarder. Temeer daar lichaamskunst verankerd zit in heel wat culturen en gemeenschappen. Het verwijst naar voorouderlijke tradities en rituelen en versterkt het identiteitsgevoel, zo luidt het. Als we diversiteit en culturele bewustwording in de gezondheidszorg ernstig willen nemen, zo vindt Duric, moeten we ook erkennen en toelaten dat er artsen zijn met een "ander" voorkomen. Overigens stelt een studie over 'body art' gepubliceerd in 2018 in de Emergency Medicine Journal dat patiënten artsen met tatoeages helemaal niet als minder competent beschouwen. Ze zijn even zorgend, even hard te vertrouwen en even professioneel als hun collega's zonder tattoos. Met andere woorden: het zijn vooral artsen zelf die kritisch zijn, patiënten hebben er weinig of geen moeite mee. Integendeel, lichaamskunst zou de arts minder afstandelijk en dus beter benaderbaar maken. Patiënten putten daar moed en vertrouwen uit om hun problemen ter sprake te brengen. Dat komt de gezondheidsuitkomst ten goede. Lichaamskunst helpt juist om barrières te doorbreken en het ijs te breken, zo put de auteur uit eigen ervaring.