Van sommige 'leken' in de gezondheidszorg -zoals 'bekwame helpers'- veronderstelt de wetgever blijkbaar dat ze over voldoende kennis van de rechten van de patiënt beschikken om deze na te leven. Wijst dat op een onderschatting van het belang van die rechten of zelfs van een zekere minachting? Of wordt van de zorgverstrekkers verwacht dat zij hen de nodige kennis bijbrengen?
...
Onlangs werd het wetsontwerp dat de wet op de patiëntenrechten wijzigt, ingediend in de federale kamer van volksvertegenwoordigers. De Raad van State maakte in zijn advies over het voorontwerp vooral technische bemerkingen maar formuleerde ook inhoudelijke vragen, onder meer bij artikel 6. Dat artikel houdt in dat de naleving van bepaalde patiëntenrechten ook verplicht is voor personen die geen gezondheidsberoep uitoefenen maar wel gemachtigd zijn om bepaalde verstrekkingen uit te voeren. De Raad van State vroeg zich af waarom deze personen niet door de wet zelf verplicht worden ook de patiëntenrechten te eerbiedigen. Houdt dit geen gevaar in van een ongelijke behandeling tussen deze personen en de zorgbeoefenaars? De minister antwoordde: "Van belang is dat een patiënt die ook zorg ontvangt door een niet-zorgbeoefenaar afdoende beschermd is. Het ontwerp wil voor deze verschillende categorieën van personen bepalen welke patiëntenrechten van toepassing zijn/nageleefd dienen te worden door de persoon die de zorg zelf verstrekt. De toegelaten verstrekkingen zijn beperkt, zowel de aard ervan als wat de graad van autonomie betreft. De wet patiëntenrechten dient dus niet onverkort op hen van toepassing te zijn. Bovendien gaat het over het algemeen over verstrekkingen door een niet-professional binnen een niet-professioneel kader." Die uitleg werd opgenomen in de bespreking van het artikel in de memorie van toelichting.Om welke personen het precies gaat, blijft onduidelijk. Wellicht denkt de wetgever aan de zogenaamde 'bekwame helpers'. Men gaat er dan vanuit dat deze leken voldoende kennis hebben over de patiëntenrechten om ze na te leven. Wijst dat niet op een onderschatting van het belang van die rechten, zelfs van een zekere minachting? Of wordt van de beroepsbeoefenaars verwacht dat zij hen die kennis bijbrengen? De memorie van toelichting lijkt daarop te wijzen: 'Voor personen die een activiteit uitoefenen binnen de gezondheidszorg, maar geen gezondheidszorg verstrekken en hiertoe ook niet gemachtigd zijn -bijvoorbeeld technisch en administratief personeel in een zorginstelling- is de zorgverstrekker onder wiens gezag zij hun functie uitoefenen, verantwoordelijk dat zij geen handelingen stellen die tegen de patiëntenrechten ingaan'. De context waarop dit betrekking heeft is wel niet dezelfde maar wel vergelijkbaar.