...

Het Grondwettelijk Hof velde op 26 september een arrest waarin het oordeelt dat artikel 458 van het Strafwetboek (medisch beroepsgeheim) en artikel 57 van de wet van 6 juli 2007 "betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten" artikel 22 van de Grondwet schenden. Deze bepalingen beletten een donorkind op absolute wijze om enige identificerende of niet-identificerende informatie betreffende de donor te verkrijgen van het fertiliteitscentrum. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van die vernietigde bepalingen tot de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving en uiterlijk tot en met 30 juni 2027. Prejudiciële vraagEen vrouw die een medisch begeleide voortplantingsbehandeling met behulp van anoniem gedoneerde zaadcellen had ondergaan die geleid had tot de geboorte van twee dochters, had samen met één van haar dochters het betrokken ziekenhuis gedagvaard voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Zij vorderen de overdracht van alle gegevens van de donor waarover het ziekenhuis beschikt. Die rechtbank legde aan het Grondwettelijk Hof de vraag voor of de vermelde wettelijke bepalingen wel in overeenstemming zijn met artikel 22 van de Grondwet, dat het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven beschermt.Oordeel van het HofHet Hof wijst allereerst erop dat dit recht een ruime draagwijdte heeft. Het houdt onder meer een recht in op identiteit en persoonlijke ontwikkeling, en daaruit voortvloeiend een recht om zijn of haar afstamming te kennen. Het belang van een persoon om zijn of haar afstamming te kennen houdt ook niet op bij het ouder worden.Vervolgens merkt het Hof op dat een overheidsinmenging in die rechten niet is uitgesloten. De wetgever beschikt in dat verband over een appreciatiemarge die ruimer is indien het gaat om moeilijke morele of ethische vragen of wanneer een evenwicht moet worden gevonden tussen conflicterende belangen of rechten, en die beperkter is indien een bijzonder belangrijk aspect van iemands bestaan of identiteit in het geding is.Het Hof stelt vast dat de betrokken bepalingen legitieme doelstellingen nastreven, namelijk het vermijden dat een tekort aan donoren zou ontstaan en het vermijden dat de mythe dat het karakter van het kind bijvoorbeeld in de genen van de donor zou zitten in stand wordt gehouden. Volgens het Hof heeft de wetgever evenwel geen billijk evenwicht tot stand gebracht tussen alle concurrerende belangen. De wetgever heeft immers een absolute voorrang gegeven aan de belangen van de donor, die weliswaar een legitieme verwachting heeft op het behoud van de regel van de anonimiteit, ten nadele van de belangen van het verwekte kind. De betrokken bepalingen maken het voor het verwekte kind onmogelijk om enige identificerende of niet-identificerende informatie met betrekking tot de donor te verkrijgen van het fertiliteitscentrum. De betrokken bepalingen maken het evenmin mogelijk om de donor rechtstreeks of onrechtstreeks te contacteren om na te gaan of hij instemt met de opheffing van zijn anonimiteit.Werk voor de wetgeverDe federale wetgever zal tijdens de lopende legislatuur en ten laatste voor 30 juni 2027 een wettelijke regeling moeten uitwerken die tegemoetkomt aan de grondwettelijke bezwaren van het Hof.