Het verbod om ereloonsupplementen aan te rekenen aan patiënten met verhoogde tegemoetkoming is niet ongrondwettelijk, oordeelt het Grondwettelijk Hof. Ondermeer BVAS had de vernietiging van dat verbod gevraagd.
...
Artikel 22 van de wet van 29 november 2022 voegde in artikel 53 van de ZIV-wet volgende bepaling in: 'Zorgverleners mogen in geen geval aan rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming voor ambulante zorg die zij hen verlenen hogere honoraria of prijzen aanrekenen dan de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming'. Dit verbod op ereloonsupplementen werd bij het Grondwettelijk Hof aangevochten door ondermeer enkele artsen- en tandartsenverenigingen. Het Hof oordeelde in een arrest van 11 april dat het verbod niet ongrondwettelijk is en dus niet wordt vernietigd.Geen discriminatieIn een eerste middel voerden de verzoekers aan dat artikel 22 van de wet van 29 november 2022 het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt - omdat de geconventioneerde zorgverleners en de niet-geconventioneerde zorgverleners identiek zouden worden behandeld, zonder rekening te houden met de objectieve verschillen tussen die categorieën van personen. Het Hof stelde vast dat dit artikel inderdaad de geconventioneerde en de niet-geconventioneerde zorgverleners aan dezelfde behandeling onderwerpt, hoewel die categorieën van personen zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden. Maar het is volgens het Hof inherent aan de bestreden maatregel dat die enkel gevolgen heeft voor de niet-geconventioneerde zorgverleners, daar de geconventioneerde zorgverleners de tarieven van het tariefakkoord reeds naleven. Doel wordt bereiktDoor het verbod op ereloonsupplementen wordt het door de wetgever nagestreefde doel, te weten de financiële toegankelijkheid en daadwerkelijke efficiëntie van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bereikt, zodat de bestreden maatregel pertinent is. De wetgever mocht ervan uitgaan dat de rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming (zo'n 20 % van de verzekerden) niet over de middelen beschikken om supplementen te betalen bovenop het tarief dat als grondslag dient voor de verzekeringstegemoetkoming of bovenop de honoraria die uit de tariefakkoorden voortvloeien. De bestreden maatregel is dan ook noodzakelijk om de rechthebbenden op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming te beschermen. Van een niet-verantwoorde gelijke behandeling van geconventioneerde en niet-geconventioneerde zorgverleners was volgens het Hof geen sprake.Geen schending van de standstill-verplichtingIn een tweede middel stelden de verzoekers dat artikel 22 afbreuk doet aan het recht op therapeutische vrijheid en aan de vrije keuze van de beroepsbeoefenaar, alsook aan de arbeidsvoorwaarden van de zorgverleners en dat hierdoor artikel 23 van de Grondwet werd geschonden. Dat artikel bevat een standstill-verplichting, wat betekent dat de wetgever het beschermingsniveau dat door de van toepassing zijnde wetgeving wordt geboden, niet in aanzienlijke mate mag verminderen zonder redelijke verantwoording. Maar volgens het Hof waarborgt de bestreden bepaling, die ertoe strekt aan alle patiënten een gelijke toegang tot de ambulante zorg te verzekeren, veeleer het recht op de bescherming van de gezondheid dan er afbreuk aan te doen. Van een aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau is dus geen sprake.Geen schending van Europeesrechtelijke bepalingenDe verzoekers voerden ook nog de schending aan van enkele Europeesrechtelijke bepalingen, maar ook die argumentatie kon het Grondwettelijk Hof niet overtuigen. Bijgevolg werden alle beroepen verworpen.