...

Het arrest werd geveld na een klacht van een Hongaar die leed aan ALS. Hij voerde een schending aan van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) omdat hij niet zonder hulp van derden een einde aan zijn leven kon maken.Voorts voerde hij een schending aan van artikel 14 van dat Verdrag: terminale patiënten kunnen een levensverlengende behandeling weigeren, terwijl hij geen mogelijkheid had om zijn leven te (laten) beëindigen.Hulp bij zelfdoding (artikel 8)In zijn beoordeling van een schending van artikel 8 stelt het Hof vast dat in de meeste lidstaten van de Raad van Europa hulp bij zelfdoding en euthanasie verboden blijven, ook al is er een trend om wettelijke uitzonderingen te voorzien. De lidstaten beschikken hier over een ruime beoordelingsmarge. Door hulp bij zelfdoding niet wettelijk toe te laten, heeft Hongarije volgens het Hof die marge niet overschreden en geen onevenwichtige afweging gemaakt van de tegenstrijdige belangen. Het Hof geeft wel een schot voor de boeg. Het EVRM moet worden geïnterpreteerd en toegepast in het licht van de huidige tijd. De noodzaak van passende wettelijke maatregelen moet daarom in het oog worden gehouden, rekening houdend met de ontwikkelingen in de Europese samenlevingen en in de internationale standaarden op het gebied van de medische ethiek. Palliatieve zorg essentieelHet Hof oordeelde voorts dat palliatieve zorg van hoge kwaliteit, inclusief toegang tot effectieve pijncontrole, essentieel zijn voor een waardig levenseinde. Volgens de getuigenissen van door het Hof gehoorde experten en de aanbevelingen van de European Association of Palliative Care zouden de beschikbare opties voor palliatieve zorg, waaronder palliatieve sedatie, ertoe leiden dat patiënten in de toestand als de verzoeker, op een vredige manier kunnen sterven. De verzoeker had echter niet aangevoerd dat dergelijke zorg voor hem niet beschikbaar was.Discriminatie met terminale patiënten (artikel 14)Met betrekking tot de vermeende discriminatie oordeelde het Hof dat de weigering en de stopzetting van behandelingen aan het einde van het leven onlosmakelijk zijn verbonden met het recht op vrije en voorgelichte toestemming, en niet zozeer met het recht op hulp bij zelfdoding. Het recht op toestemming is algemeen aanvaard door de medische beroepsgroep en vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde (nog steeds niet ondertekend door België, HN). Bovendien wordt het recht op weigering of stopzetting van een behandeling erkend in de meerderheid van de lidstaten van de Raad van Europa. Het verschil in behandeling van de twee categorieën van patiënten is dus redelijk en gerechtvaardigd.