Recent is een akkoord afgeklopt met de sociale partners over de besteding van 100 miljoen euro in de federale zorgsector.
Wat is er uit de bus gekomen? Een premie van 400 euro voor wie voltijds werkt. Bruto weliswaar, dus belastingen en sociale bijdragen gaan er nog af. Verder de mogelijkheid om twee dagen betaald verlof in te zetten om dwingende redenen en de HR-diensten die extra moeten focussen op welzijn op het werk, waarbij gedacht wordt aan vorming of de balans tussen werk en privé.
De vraag is wat de gemiddelde werknemer in de zorg daarvan voelt. Wat blijft er na belastingen en sociale bijdragen nog van die 400 euro over voor iemand die deeltijds werkt?
De pijnpunten in de ziekenhuisverpleegkunde zijn al lang gekend. Er zijn te weinig verpleegkundigen, te weinig handen aan het bed. De internationale norm is acht patiënten per verpleger, de realiteit is dat het er 9,4 zijn. En dan hebben we de laatste jaren nog een inhaalbeweging gemaakt.
En ja, dat verschil van 1,4 lijkt klein maar maakt wel een groot verschil. Dat kan volgens een Europese studie van KU Leuven zelfs gevolgen hebben voor de overlevingskansen.
Net voor de covidpandemie publiceerde het Federale Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) een rapport waarin werd aangegeven dat er 5500 voltijds equivalenten extra moesten worden aangeworven om een beetje safe te zitten wat betreft veilige en kwaliteitsvolle zorg. Men schatte toen dat dit neerkwam op 403 miljoen euro per jaar aan extra investeringen.
Ondertussen is die financiële injectie er gekomen, onder diverse vormen. Vijfhonderd miljoen euro voor een nieuwe functieclassificatie (IFIC), de 100 miljoen euro waarvan de besteding net is beslist, een verhoging van de groeinorm en - inderdaad - meer dan 400 miljoen euro voor het Zorgpersoneelsfonds. Het fonds dat bedoeld is om meer handen aan het bed te krijgen. Net het bedrag dat volgens het KCE nodig is om die 5500 extra voltijds equivalenten aan te trekken.
Alleen blijkt het helemaal niet zo duidelijk wat er ondertussen met dat Zorgpersoneelsfonds gebeurt. In 2021 en 2022 samen zouden er 924 mensen aan een opleiding tot zorgkundige of verpleegkundige kunnen beginnen. Dat is dus nog ver van de 5500 die met die middelen bekostigd kunnen worden.
Het straffe is dat de regering blijkbaar helemaal niet gecontroleerd heeft op welke manier de middelen werden besteed. Zo antwoordde minister Vandenbroucke op een parlementaire vraag hieromtrent dat voor het jaar 2020 "de verslagen geen volledige analyse van het gebruik van de toegekende budgettaire middelen mogelijk hebben gemaakt".
De symboolpolitiek lijkt dus belangrijker dan veranderingen op het terrein. Concrete plannen om de werkomstandigheden of de jobinhoud te verbeteren zijn er ook nog steeds niet. Nochtans is het net dat wat verpleegkundigen blijvend kan motiveren om hun job met passie uit te oefenen.
Uit een zeer recent rapport (2022) van het Kenniscentrum blijkt immers dat slechte werkomstandigheden leiden tot veel meer burn-outs, jobverlaters en een ontoereikende zorgkwaliteit. Goede werkomstandigheden daarentegen zorgden - zelfs in de covidpandemie, zelfs op intensieve zorgen - voor een aanvaardbare werklast.
Tegelijk bleken zowat alle verpleegkundigen op intensieve zorgen zich tijdens de covidpandemie te moeten inlaten met administratie, schoonmaken, eten rondbrengen, de voorraad controleren. Taken die perfect gedelegeerd kunnen worden, waardoor er meer tijd overblijft voor kwaliteit van zorg en werkvoldoening.
Dan zou dat toch een trigger moeten zijn om daarop in te zetten, zou je denken? Blijkbaar niet?
Bovendien blijft het oorverdovend stil rond de overheveling van de zorg naar de gemeenschappen. Terwijl de versnippering in het zorglandschap dodelijk is. En terwijl er miljarden in de zorg worden uitgegeven op een ondoelmatige manier. Middelen die beter kunnen renderen wanneer ze ingezet worden om de zorg te ontzorgen. En dat is niet alleen de N-VA die dat beweert. Ook professor John Crombez heeft daar enige tijd geleden op gewezen.