Het Hof van Cassatie velde op 3 februari 2025 een arrest naar aanleiding van een geschil tussen een patiënt en het Ziekenhuis Oost-Limburg over het honorarium voor een dermatologische behandeling.
...
De patiënt onderging in juni 2015 een dermatologische behandeling in het ziekenhuis. Meer bepaald vond een excisie van een direct toegankelijk mucocutaan letsel gevolgd door een hechting en een greffe plaats, een ingreep gekend onder de nomenclatuurnummers 532652 en 532674. Voor die ingreep werden drie verpleegnota's opgesteld. Op aanraden van zijn ziekenfonds ging de patiënt niet over tot betaling van de aangerekende bedragen van 30, 15 en 20 euro voor speciale plakkers en hechtingsdraad. Terwijl het ziekenhuis aanvoerde dat die kosten aan de patiënt kunnen worden aangerekend, stelden de patiënt en zijn ziekenfonds dat die kosten begrepen zijn in het honorarium voor de raadpleging en/of technische verstrekking. Het ziekenhuis vorderde betaling van de bedragen via de vrederechter. Op 5 mei 2018 (!) gaf die het ziekenhuis gelijk.Het arrest van het HofDe patiënt stelde tegen dit vonnis cassatieberoep in. In zijn arrest* verwijst het Hof eerst naar de toepasselijke wetgeving. Artikel 35, § 4, ZIV-wet, zoals ingevoegd bij artikel 138 van de Programmawet van 19 december 2014 en in werking getreden op 8 januari 2015, bepaalt dat behoudens een andersluidende bepaling, de honoraria alle kosten dekken die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde verstrekkingen. Vóór de inwerkingtreding van deze bepaling gold dat het in de nomenclatuur bepaalde honorarium slechts de kosten van materiaal en medische verbruiksgoederen dekte, voor zover dit bleek uit de omschrijving van de toepassingsregelen van de bedoelde verstrekking. Sinds de inwerkingtreding van voormeld artikel 35, § 4, ZIV-wet zijn, behoudens andersluidende bepaling, de kosten van materiaal en medische verbruiksgoederen die onrechtstreeks verbonden zijn aan de uitvoering van een in artikel 34 bedoelde verstrekking, opgenomen in het honorarium, ook al blijkt dat niet uitdrukkelijk uit de omschrijving van de toepassingsregelen van de bedoelde verstrekking.Vervolgens stelt het Hof vast dat de vrederechter de vordering van het ziekenhuis gegrond verklaart, omdat volgens de vrederechter niet wettelijk is bepaald dat de in de nomenclatuur bepaalde honoraria alle kosten dekken die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan de uitvoering van een in de nomenclatuur opgenomen verstrekking, zonder echter aan te geven wanneer de verstrekkingen werden verricht. Hierdoor kan het Hof echter zijn wettigheidstoezicht niet uitoefenen. De beslissing van de vrederechter is hierdoor niet afdoende gemotiveerd. Bijgevolg wordt ze vernietigd. De zaak wordt verwezen naar de vrederechter te Bilzen.* ECLI:BE:CASS:2025:ARR.20250203.3N.2