Het in de Kamer goedgekeurde wetsontwerp dat apothekers de bevoegdheid geeft om het griepvaccin voor te schrijven, bevat een bepaling waarvan het principieel belang nauwelijks kan worden overschat. Het voegt een paragraaf toe aan artikel 3 van de WUG dat kort gezegd bepaalt dat de geneeskunde enkel mag worden uitgeoefend door artsen en in beperkte mate door vroedvrouwen. De toegevoegde paragraaf machtigt ook de personen die de artsenijbereidkunde mogen uitoefenen, apothekers dus, 'om, voorafgaandelijk aan de aflevering, vaccins enkel vergund voor de profylaxe van influenza voor te schrijven'.
Eenvoudig gesteld: een apotheker mag zelf het griepvaccin dat hij aflevert, voorschrijven. De nieuwe bepaling treedt in werking op 1 oktober 2021 en treedt al buiten werking op 30 september 2022. Na een positieve evaluatie van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen, kan de Koning echter de werking ervan voor onbepaalde tijd verlengen.
Een apotheker mag zelf het griepvaccin dat hij aflevert, voorschrijven
Niemand zal de goede bedoelingen van de wetgever in twijfel trekken. In de memorie van toelichting worden zij als volgt verwoord: 'Onderhavig artikel voorziet in de mogelijkheid voor apothekers om het griepvaccin voor te schrijven, dit teneinde de huisartsen-voorschrijvers te ontlasten'. Maar goede bedoelingen alleen volstaan niet: zij moeten de juridische toets kunnen weerstaan. In zijn advies over het voorontwerp heeft de Raad van State zich al zeer kritisch uitgelaten over deze bepaling. De Raad van State suggereerde dat het toch eenvoudiger zou zijn om de aflevering van een griepvaccin niet meer afhankelijk te maken van een medisch voorschrift. Maar volgende de gemachtigde ambtenaar zou het Europees recht dat onmogelijk maken. De Raad van State stelde daarbij terecht een vraagteken: het vrij verkeer van diensten wordt belemmerd als om het even welk geneesmiddel voorschrift-plichtig wordt gemaakt. Dàt zou pas in strijd met het Europees recht. De noodzaak van een medisch voorschrift moet afdoende worden gemotiveerd.
Goede bedoelingen alleen volstaan niet: zij moeten de juridische toets kunnen weerstaan
Maar als het dan toch zo zou zijn dat een griepvaccin volgens het Europees recht afhankelijk moet zijn van een medisch voorschrift - dat is een voorschrift van een arts, of ruimer gesteld, van een beoefenaar van de geneeskunde - kan de Belgische wetgever dan zomaar bepalen dat ook een apotheker een dergelijk voorschrift mag opstellen? Want volgens datzelfde Europees recht is een apotheker wel bevoegd om geneesmiddelen af te leveren, maar mag hij ze ook voorschrijven? Daar had de Raad van State, opnieuw terecht zo zijn twijfels bij en een grondiger onderzoek drong zich op. Maar omdat de regering een hoogdringend advies had gevraagd, had de Raad daar geen tijd voor. Hoe dan ook mag volgens de Raad van State over het onderscheid tussen voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen niet licht worden heen gegaan: 'Dat onderscheid doet des te meer ter zake daar de voorschrijvende apotheker ook de verkoper van het product is, wat hem voor een belangenconflict zou kunnen plaatsen. Voor een arts geldt bovendien een andere deontologie dan voor een apotheker'.
Ondanks al deze ernstige bezwaren van de Raad van State heeft de wetgever de omstreden bepaling toch goedgekeurd. Daar komt nog bij dat hij, bewust of niet, artikel 22 van de WUG over het hoofd heeft gezien. Dat bepaalt al lange tijd dat de gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde verboden is, zelfs aan de houders van de diploma's die het recht verlenen elk dezer beroepen uit te oefenen. De nieuwe regeling is daarmee flagrant in strijd. Men kan er zich natuurlijk vanaf maken met het argument dat de recentere bepaling voorrang heeft op de oudere. Maar de rechtszekerheid is daarmee alles behalve gediend. En van een vereenvoudigde en leesbare WUG zijn we nog maar eens een stap verder verwijderd.