...

Na een follow-up van meer dan vijf jaar was de mediane progressievrije overleving (PFS) nog niet bereikt in de IBR-groep. In de CHL-groep bedroeg die 15 maanden. De PFS na 60 maanden werd geraamd op 70% met IBR en 12% met CHL (HR 0,15, 95% BI 0,10-0,22).De totale vijfjaarsoverleving werd geraamd op respectievelijk 83% en 68%. Bij de interpretatie van die resultaten moet u weten dat 76 patiënten bij wie de tumor was toegenomen tijdens behandeling met CHL (57% van de patiënten van de CHL-groep), een tweedelijnstherapie hebben gekregen met IBR.De gunstige effecten werden ook verkregen bij patiënten zonder IgVH-mutatie en patienten met een 11q-deletie. De patiënten met een hoog cytogenetisch risico vonden zelfs nog meer baat bij behandeling met IBR.Het percentage complete respons steeg in de IBR-groep tot 30% na vijf jaar. Het percentage objectieve respons was > 90%. De belangrijkste reden van stopzetting van de behandeling in de IBR-groep was het optreden van bijwerkingen (29/136 patiënten, dus 21%), hoofdzakelijk atriumfibrillatie, hartkloppingen en pneumonie. Andere redenen van stopzetting van de behandeling waren een toename van de tumor (acht gevallen) en overlijden (acht gevallen).In de IBR-groep verminderden de bijwerkingen geleidelijk aan met vooral een geleidelijke daling van de hemorragische complicaties, terwijl de incidentie van atriumfibrillatie over de jaren stabiel is gebleven (cumulatieve frequentie ongeveer 18%). Bij 70 patiënten werd de behandeling > 7 dagen onderbroken wegens bijwerkingen en in 86% van de gevallen zijn de bijwerkingen dan verdwenen.Bij definitieve stopzetting van IBR reageerden de patiënten op de andere behandelingen die werden gestart (chemo-immunotherapie of een andere tyrosinekinaseremmer). Op het ogenblik van de analyse vond 58% van de patiënten van de IBR-groep (79/136) nog altijd baat bij de behandeling.