De analyse (waar 5 Belgische centra aan hebben meegewerkt) volgens het principe van intentie tot behandelen (ITT) is uitgevoerd bij 405 patiënten, die in een 2-1-verhouding werden gerandomiseerd naar rucaparib 600 mg 2 x/d (n = 270) of een controlegroep (docetaxel n = 75 of een androgeenreceptorremmer van de tweede generatie n = 60 naar keuze). Respectievelijk 201 en 101 patiënten (75% van het totaal) vertoonden een BRCA-mutatie (BRCA+ populatie) en de overige 25% vertoonde een mutatie van het ATM-gen.

Het primaire eindpunt was de overleving zonder radiografische progressie (rPFS) beoordeeld door een onafhankelijke commissie in de BRCA+ populatie en, als het resultaat positief was, in de ITT-populatie.

Ontegensprekelijk effectief in geval van BRCA-mutatie

Na een mediane follow-up van 62 maanden was de mediane rPFS significant langer in de rucaparibgroep dan in de controlegroep, zowel in de BRCA+ populatie (11,2 vs. 6,4 maanden; HR 0,50; p < 0,0001) als in de ITT-populatie (10,2 vs. 6,4 maanden; HR 0,61; p = 0,0003).

Bij analyse naargelang van de behandeling die de onderzoekende arts had gekozen, was rucaparib significant effectiever in de BRCA+ groepen dan de androgeenreceptorremmer van de tweede generatie (HR 0,38; p < 0,0001) en docetaxel (HR 0,53; p = 0,0009). Dat was ook zo in de ITT-populatie: HR respectievelijk 0,47 (p < 0,0001) en 0,64 (p = 0,0066).

Bij de patiënten met een ATM-mutatie bedroeg de mediane rPFS 8,1 maanden in de rucaparibgroep en 6,8 maanden in de controlegroep (HR 0,95; p = 0,84).

Ook de gegevens over de totale overleving, die weliswaar nog niet volledig waren, waren beter met rucaparib zowel in de BRCA+ populatie (24,3 vs. 20,8 maanden) als in de ITT-populatie (23,6 vs. 20,9 maanden), hoewel 75% van de patiënten van de controlegroep in geval van tumorprogressie werd overgeschakeld op rucaparib. Opnieuw was rucaparib beter dan in de controlegroep.

Veiligheid

Asthenie/vermoeidheid was de frequentste bijwerking in alle subgroepen: rucaparib 61%, docetaxel 68% en androgeenreceptorremmer van de tweede generatie 58%. Rucaparib veroorzaakte meer nausea (respectievelijk 50%, 15%, 24%) en anemie (respectievelijk 47%, 14%, 22%). Het aantal patiënten dat ≥ 1 transfusie heeft gekregen, bedroeg 29% in de rucaparibgroep en 2% in de controlegroep.

Conclusie

Overtuigende resultaten, maar aangezien het verschil in geval van ATM-mutatie niet significant was, rijst de vraag of die resultaten ook gelden voor patiënten met een tumor met andere mutaties dan mutaties van het BRCA-gen. Te volgen.

Naar de presentatie van Alan H. Bryce. ASCO GU 16-18 februari (Abstract 18).

De analyse (waar 5 Belgische centra aan hebben meegewerkt) volgens het principe van intentie tot behandelen (ITT) is uitgevoerd bij 405 patiënten, die in een 2-1-verhouding werden gerandomiseerd naar rucaparib 600 mg 2 x/d (n = 270) of een controlegroep (docetaxel n = 75 of een androgeenreceptorremmer van de tweede generatie n = 60 naar keuze). Respectievelijk 201 en 101 patiënten (75% van het totaal) vertoonden een BRCA-mutatie (BRCA+ populatie) en de overige 25% vertoonde een mutatie van het ATM-gen.Het primaire eindpunt was de overleving zonder radiografische progressie (rPFS) beoordeeld door een onafhankelijke commissie in de BRCA+ populatie en, als het resultaat positief was, in de ITT-populatie.Ontegensprekelijk effectief in geval van BRCA-mutatieNa een mediane follow-up van 62 maanden was de mediane rPFS significant langer in de rucaparibgroep dan in de controlegroep, zowel in de BRCA+ populatie (11,2 vs. 6,4 maanden; HR 0,50; p < 0,0001) als in de ITT-populatie (10,2 vs. 6,4 maanden; HR 0,61; p = 0,0003).Bij analyse naargelang van de behandeling die de onderzoekende arts had gekozen, was rucaparib significant effectiever in de BRCA+ groepen dan de androgeenreceptorremmer van de tweede generatie (HR 0,38; p < 0,0001) en docetaxel (HR 0,53; p = 0,0009). Dat was ook zo in de ITT-populatie: HR respectievelijk 0,47 (p < 0,0001) en 0,64 (p = 0,0066).Bij de patiënten met een ATM-mutatie bedroeg de mediane rPFS 8,1 maanden in de rucaparibgroep en 6,8 maanden in de controlegroep (HR 0,95; p = 0,84). Ook de gegevens over de totale overleving, die weliswaar nog niet volledig waren, waren beter met rucaparib zowel in de BRCA+ populatie (24,3 vs. 20,8 maanden) als in de ITT-populatie (23,6 vs. 20,9 maanden), hoewel 75% van de patiënten van de controlegroep in geval van tumorprogressie werd overgeschakeld op rucaparib. Opnieuw was rucaparib beter dan in de controlegroep.VeiligheidAsthenie/vermoeidheid was de frequentste bijwerking in alle subgroepen: rucaparib 61%, docetaxel 68% en androgeenreceptorremmer van de tweede generatie 58%. Rucaparib veroorzaakte meer nausea (respectievelijk 50%, 15%, 24%) en anemie (respectievelijk 47%, 14%, 22%). Het aantal patiënten dat ≥ 1 transfusie heeft gekregen, bedroeg 29% in de rucaparibgroep en 2% in de controlegroep.ConclusieOvertuigende resultaten, maar aangezien het verschil in geval van ATM-mutatie niet significant was, rijst de vraag of die resultaten ook gelden voor patiënten met een tumor met andere mutaties dan mutaties van het BRCA-gen. Te volgen.Naar de presentatie van Alan H. Bryce. ASCO GU 16-18 februari (Abstract 18).