...

Op de 564 patiënten werden er 375 met rucaparib, 600 mg tweemaal per dag, en 189 met placebo behandeld. Een progressievrij interval van > 12 maand was aanwezig bij 337/564 (59,8%) en van 6 tot ≤12 maand bij 227/564 (40,2%). Twee chemotherapiebehandelingen waren reeds verricht bij 355/564 (62,9%) en ≥ 3 chemotherapiebehandelingen bij 209/564 (37,1%). De meeste patiënten waren vooraf niet behandeld met bevacizumab (438/564 (77,7%) en 126/564 (22,3%) wel.Men noteerde een significante verbetering wat betreft, de door de onderzoeker beoordeelde progressievrije overleving, met rucaparib tegenover placebo in alle groepen. Deze bedroeg 8,2 maand met rucaparib tegenover 4,1 maand met placebo (n=151 tegenover n=76; HR 0,33, 95% CI 0,24 tot 0,46, p<0,0001) voor patiënten met een progressievrij interval van 6 tot ≤12 maand en 13,6 tegenover 5,6 maand (n=224 tegenover n=113; HR 0,39, 95% CI 0,30 tot 0,52, p<0,0001) voor deze met een progressievrij interval >12 maand.De mediane progressievrije overleving bedroeg 10,4 tegenover 5,4 maand (n=231 tegenover n=124; HR 0,42, 95% CI 0,32 tot 0,54, p<0,0001) voor patiënten, die reeds meer dan twee chemotherapiebehandelingen hadden ondergaan en 11,1 tegenover 5,3 maand (n=144 tegenover n=65; HR 0,28, 95% CI 0,19 tot 0,41, p<0,0001) voor deze die ≥3 voorafgaande chemotherapiebehandelingen hadden ondergaan.De mediane progressievrije overleving was 10,3 tegenover 5,4 maand (n=83 tegenover n=43; HR 0,42; 95% CI 0,26 tot 0,68, p=0,0004) voor patiënten die vooraf behandeld waren met bevacizumab, en 10,9 tegenover 5,4 maand (n=292 tegenover n=146; HR 0,35, 95% CI 0,28 tot 0,45, p<0.0001) voor deze die geen bevacizumab hadden gekregen.De meest frequente nevenwerkingen bij patiënten, behandeld met rucaparib, en dit over alle subgroepen, waren nausea (75,1-78,3%) en asthenie/vermoeidheid (68,1-78,3%). De proportie van behandelingsonderbrekingen en/of dosisverminderingen bij de patiëntengroep behandeld met rucaparib was vergelijkbaar in de drie subgroepen: progressievrij interval (6 tot ≤12 maand, 106/150 (70,7%) tegenover >12 maand, 165/222 (74,3%)); aantal voorafgaande chemotherapiebehandelingen (twee voorafgaand, 164/229 (71,6 %) tegenover ≥3 voorafgaand, 107/143 (74,8%)); voorafgaand bevacizumab (wel, 70/83 (84,3%) tegenover niet, 201/289 (69,6%)). Een vergelijkbare verhouding patiënten overleden in de rucaparibarm van alle subgroepen ten gevolge van behandelingsgerelateerde nevenwerkingen (en na uitsluiten van progressie van de aandoening): geen enkele bij deze met progressievrij interval 6 tot ≤12 maand en 6/222 (2,7%) bij deze met progressievrij interval >12 maand; 3/229 (1,3%) bij deze, die reeds meer dan twee chemotherapiebehandelingen hadden ondergaan en 3/143 (2,1%) voor deze die ≥3 voorafgaande chemotherapiebehandelingen hadden ondergaan; 2/83 (2,4%) voor patiënten die vooraf behandeld waren met bevacizumab, en 4/289 (1,4%) bij deze die geen bevacizumab hadden gekregen.Clamp, A.R., Lorusso, D., Oza, A.M. et al.: Rucaparib maintenance treatment for recurrent ovarian carcinoma: the effects of progression-free interval and prior therapies on efficacy and safety in the randomized phase III trial ARIEL3. Int J Gynecol Cancer 2021;0:1-10. http://dx.doi.org/ 10.1136/ijgc-2020-002240.